Jaargang 7 • Verschijnt tweewekelijks • Losse nummers € 4,30

Rotterdamse ras-Amsterdammers

door | sep 19, 2023

Wat is dat toch met Rotterdammers en Amsterdam en met Amsterdammers en Rotterdam? Kunnen ze elkaar werkelijk niet uitstaan? Of valt het reuze mee en is de ‘vete’ gecultiveerd? 

Wat een Rotterdammer het mooist van Mokum vindt? “Da’s de laatste trein naar Rotterdam, dat weet het kleinste kind.” Althans in 1967 was dat common knowledge, het jaar waarin Dorus deze woorden aan het Philipsvinyl toevertrouwde. Nu denk je: waarom zou die Rotterdammer wachten op de láátste trein? Zou domweg maken dat hij wegkwam niet veel meer in de aard van het beestje liggen? Wat deed hij überhaupt in ‘020’? 

In 2023 rijden er ook ’s nachts treinen van Amsterdam naar Rotterdam. Maar aangenomen dat de Rotterdammer die Dorus indertijd op het oog had geen zin heeft om een uur en een kwartier in een ongezellige trein te zitten, dán is hij aangewezen op de laatste Intercity Direct van 22.53 uur, die hem in 43 minuten terug naar zijn stad sjeest.

De ‘vete’ tussen Amsterdam en Rotterdam, of liever gezegd: tussen Amsterdammers en Rotterdammers, is hardnekkig. Het second city syndrome is niet exclusief voor Nederland. Overal in de wereld koesteren bewoners van de stad die net niet de oudste of de grootste of de belangrijkste is hun gevoelens van minderwaardigheid. Rotterdammer zijn is een cultus. 

Jules Deelder exploiteerde zijn Rotterdammerschap in vet aangezet accent: “Niet da’k wat tege Amsterdammers hep. ’t Zijn beste mense, ze hebben een goed hart. ’t Moes alleen gekóok opter rug hange, en dan zo laag dat de honde erbij kenne.”

Natuurlijk had beroeps-Rotterdammer Deelder in werkelijkheid niets tegen Amsterdammers. Hij debuteerde in 1966 als dichter tijdens Poëzie in Carré en zijn werk verscheen bij de Amsterdamse uitgeverij De Bezige Bij. Op de dag van zijn overlijden, 19 december 2019, verscheen zijn portret onder een brug in Amsterdam-Oost met de tekst: ‘Mokum groet Deelder. We hebben genoten.’ Een relativerende ode aan de auteur van het gedicht Kut Amsterdam

Wie ook goed kon relativeren, was Tom Manders, de man achter Dorus. Hij ontwikkelde het morsige typetje, dat een lijzig soort Amsterdams sprak, in het café-chantant Saint-Germain-des-Prés aan het Rembrandtplein. Manders, geboren Hagenaar en aanvankelijk reclameschilder en ontwerper van affiches, richtte de Amsterdamse zaak in op basis van romantische ideeën die toen bestonden over Parijs – waar hij nooit was geweest. Later werd Dorus een televisiebekendheid. 

In financieel troebel water terechtgekomen nam Tom Manders in 1967 de laatste trein uit Mokum naar Rotterdam, waar hij in de Mauritsstraat zijn Cabaret Dorus opende. Hier ontstond de kindermatinee Bij Dorus op schoot, die ook weer een televisiehit werd. Aan de korte periode dat hij Rotterdammer was, herinnert de Tom Mandershof. Misschien wonen daar nu Amsterdammers die in Rotterdam wél een huis kunnen betalen.

Johnny Jordaan was een andere Amsterdammer die, geplaagd door geldproblemen, zijn toevlucht zocht in Rotterdam. Met Tante Leen opende hij in 1962 het Johnny Jordaan Cabaret in de Batavierenstraat in Rotterdam. Door belastingschulden moest hij al snel de deuren sluiten. Later schreef hij het lied Er is maar één Rotterdam, ook al ben je in Mokum geboren, bepaald andere koek dus dan Deelders hekeldicht over Amsterdam.

Iemand van wie iedereen denkt dat hij Amsterdammer was terwijl hij wel degelijk een Rotterdammer was, is Abraham Tuschinski. Hij werd in 1886 in Polen geboren. Achttien jaar oud besloot hij te emigreren naar New York. Op tussenstation Rotterdam pakte hij zijn vak van kleermaker op, wachtend op de komst van zijn jonge vrouw. Samen met haar richtte hij Hotel Polski op, dat zich richtte op joodse emigranten op doorreis uit Oost-Europa, mensen zoals hij er dus in eerste instantie ook een was. Maar hij zag kansen in Rotterdam en opende in 1911 zijn eerste bioscoop in een verbouwd kerkje: Thalia. Daarna volgden Cinema Royal, Scala Bioscoop, Olympia Theater en een filmverhuurkantoor. 

Tuschinski was al een gevierde ondernemer toen hij het aandurfde om met het grootste, mooiste en spectaculairste theater de kroon op zijn werk te zetten. In Amsterdam. Het Tuschinski Theater in de Reguliersbreestraat is nog steeds een begrip, al heet het tegenwoordig Pathé Tuschinski.

In Rotterdam herinneren Stolpersteine voor hun woonhuis in de Rochussenstraat aan de bioscoopondernemer en zijn vrouw. Sinds een paar jaar is er ook een straat vernoemd naar Abraham Tuschinski in Little C, een hoogbouwwijkje aan de rand van de Rotterdamse binnenstad. In het nabije Tuschinskipark is vorige week een gedenkteken ter ere van Tuschinski onthuld. ‘Niets is onmogelijk’ staat op de rand van het cirkelvormige kunstwerk van de Rotterdamse kunstenares Anne-Mercedes Langhorst. Het is een uitnodigend podium dat uitkijkt op Little C, de Parksluizen en de Coolhaven, niet ver van waar Tuschinski woonde.

Op 14 mei 1940, Tuschinski’s 54ste verjaardag, bleek cynisch genoeg inderdaad niets onmogelijk. Duitse bommen verwoestten een groot deel van de stad, en daarmee alle Rotterdamse bezittingen van Tuschinksi. Op 17 september 1942 werden Abraham Icek Tuschinski en zijn vrouw Mariem Estera Tuschinski-Ehrlich in Auschwitz vermoord.

Door de prominente aanwezigheid van het Tuschinski Theater in Amsterdam ontstond langzamerhand het idee dat de naamgever eigenlijk een Amsterdammer was. Met straat, park en monument heeft hij nu eindelijk het Rotterdamse huldeblijk dat hij al die tijd al had verdiend.

PROEFABONNEMENT
4 NUMMERS VOOR € 15