Op 24 april, 1 en 8 mei zendt BNN-Vara een driedelige documentaire uit over de landelijke April/Mei-staking van 1943. Daaraan deden meer dan 200.000 mensen mee; het was de grootste staking in West-Europa onder de Duitse bezetting. De heldenrol van fabrikant Jan Walraven krijgt in de documentaire bijzondere aandacht. Dat werd tijd, vindt zijn neef Hans Werdmölder. Hij zocht de geschiedenis van zijn oom uit.
Familieverhaal: mijn oom, de jongere broer van mijn moeder, werd door de nazi’s met de rozenkrans in zijn handen gefusilleerd. Bij de April/Mei-staking in 1943 kwam hij op voor zijn arbeiders in de fabriek waarvan hij directeur was. Aanleiding tot de staking was de officiële aankondiging, 29 april 1943 door generaal F. Christiansen, om 300.000 oud-militairen terstond en opnieuw in krijgsgevangenschap weg te voeren.
Dit gold ook voor Jan Walraven, die met duizenden anderen gevangen was genomen bij de verloren strijd om de Grebbeberg. In het kader van de Arbeidseinsatz moesten zij allen in Duitsland gaan werken. Een ondoordacht plan, zonder de gebruikelijke uitzonderingsbepalingen. Iedereen voelde zich direct of indirect getroffen, alsof de Duitsers Nederland in één klap wilden beroven van duizenden jonge mannen.

De spontane staking werd door de Duitse bezetter uitgelegd als een communistencomplot, een dolkstoot in de rug. Op vrijdag 30 april werd het politiestandrecht afgekondigd. Op maandagochtend 3 mei werd de Gestapo naar Beneden-Leeuwen gedirigeerd, een dorp in het land van Maas en Waal; het ging om een gemeenschap van niet meer dan 2600 zielen. De avond ervoor had de burgemeester, G.H.B. Ditters, de Duitsers telefonisch ingelicht. Hij had de zaak niet meer in de hand, verklaarde hij.
De Duitsers kregen de indruk dat het ging om een laatste haard van verzet. Er volgde een klopjacht op het ‘communistengespuis’, maar ook op de jonge knullen die melkbussen omver hadden geschopt. De volgende dag werden enkele patroons, onder wie mijn oom Jan, door de veldwachter van huis gehaald voor nader verhoor.
Over wat volgde, vertelt het dagboek van pastoor Zijlmans: ‘Eén jongen was een held. Dat was Jan Walraven. Deze jongeman had een meubelfabriek, WéBé, met nog twee zijner broers en drie gebroeders Bevers. Toen de staking uitbrak, was Jan niet thuis, althans niet in de fabriek, zodat hij eigenlijk van de staking op zijne fabriek niets af wist, vooraleer die zaak een voldongen feit was. (…) Als eerste firmant moest hij ook op het gemeentehuis komen. Daar verklaarde hij, dat hij de enig schuldige was aan de staking en ervoor wilde sterven, dat men dus de anderen vrij moest laten. Geheel het verhoor door stond hij met den rozenkrans in de hand. (…) De Moffen geloofden hem niet en zijn medefirmanten moesten komen getuigen. Deze weigerden te erkennen dat Jan schuldig was. Maar Jan hield aan en zei hun dat zij dat moesten doen ter wille van andere mensen. De Moffen stonden paf van zulk een vastberadenheid en moed.’
‘Jan Walraven. De held die zich voor anderen gaf,’ schreef de pastoor in het dagboek naast een grote foto van Jan.