Het is de ochtend na de verkiezingen. In mijn stad heeft de meerderheid op een rechts-extremistische partij gestemd. Een van de belangrijkste redenen: de plannen voor twee COA-locaties in de stad. Terwijl ik mijn slaperige dochters aankleed, vertel ik ze dat we niet gewonnen hebben. Gisteren aten we nog gebak, om te vieren dat we in dit land mogen stemmen. Nu kan geen slagroomtaart nog troost bieden. “Hebben we dan op de verkeerde gestemd?” vraagt onze jongste. Zij is doorgaans nogal fanatiek als het om winnen gaat. Ik wurm haar benen in een maillot. “Nee, het is de rest. Die heeft het verkeerd gedaan.”
Die middag zien we op de grond een meneer zitten. Hij leunt tegen een reclamebord van de Jumbo. Naast hem heeft de bloemist de eerste kerstrozen neergezet en voor zijn neus parkeren dure auto’s. De man draagt een winterjas van mijn man. Die kreeg hij eerder deze week. “Staat je goed, die jas,” zeg ik. Hij knikt vriendelijk. Mijn dochters klimmen intussen in de bakfiets. “Heb je misschien ook een paar euro? Dan kan ik vanavond weer slapen.” Ik schud mijn hoofd. Hij krijgt bijna dagelijks iets van ons: cola, vla, of een broodje kaas. Hij mag het zelf kiezen. Maar geld heb ik meestal niet.

“Hoe heet je eigenlijk?” vraag ik. “Hoe ik heet?” De man klinkt verbaasd. “Ik heet Achmed.” In de verte klinkt vuurwerk. Een teckel snuffelt aan Achmeds voeten. De bloemist zet een kerstboom buiten. Verderop laat iemand een doos eieren vallen.
“Zou je eigenlijk graag een huis willen?” vraag ik. “Ach, een kamertje misschien. Ik heb vrienden die uiteindelijk ergens zijn gaan wonen. Maar die hebben constant begeleiders om zich heen. Dat wil ik niet.” Ik knik en denk eraan hoe Achmed soms schreeuwend op straat loopt. “Vaak lukt het me niet om me aan de codes te houden. Dan krijg ik kortsluiting.” Hij wrijft met zijn arm lang zijn neus. “Ik heb vroeger te veel bommen gezien. Daar raak ik soms van in de war.” Terwijl ik de fiets van het slot haal, spuugt Achmed een fluim op de grond.
Ik woon in een stad waar het stadsbestuur onlangs besloot dat het aantal opvangplekken voor dak- en thuislozen wel gehalveerd kon worden. De burgers van deze stad konden mensen best zelf in hun huis opnemen. Dat was, echt waar, de ridicule gedachte erachter.
“Ik zie je morgen weer,” groet ik.
Achmed steekt zijn hand op.