Jaargang 9 • Verschijnt tweewekelijks • Losse nummers € 4,50

Taalvraagstukken

door | mrt 26, 2024

Een vriend van mij ergerde zich aan het zogenaamde oud-Nederlands in het straatbeeld: ‘Backhuys’, ‘Librije’ en dergelijke. Van mij heeft zich dienaangaande, ook uit een drang tot zelfbehoud, een zekere onverschilligheid meester gemaakt; je kunt je wel over van alles blíjven opwinden. In Engeland is het nog veel erger dan bij ons. Daar kun je haast geen hoek omslaan zonder te stuiten op Ye Olde Fighting Cocks of zoiets.

Maar er zijn ontwikkelingen in de taal die wel degelijk tot bekommernis aanleiding geven. Ik heb me in geschrifte al vaker kwaad gemaakt over het verdwijnen van vrouwelijke beroepsaanduidingen: je leest krantenartikelen waarin pas tegen het eind – of helemaal niet – duidelijk wordt dat de daarin opgevoerde persoon geen man is. Laatst trof ik een stuk over een herbergier die samenwoonde met een ‘kunstenaar’; even dacht ik dat hij sedert onze laatste ontmoeting van seksuele voorkeur was veranderd.

Zonderling is wel dat fanatieke feministen, die ons altijd voorhouden dat de vrouw een superieur wezen is, er in zulke gevallen op stáán de mannelijke vorm te hanteren: schrijver, schilder, rector, noem maar op (‘actrice’ is dan gek genoeg weer een uitzondering; over ‘secretaresse’ gaan we het niet hebben). Ik ken overigens schrijfsters die daar niet aan meedoen, maar dat helpt niet: de Volkskrant bijvoorbeeld zal Rosita Steenbeek blijven aanduiden als ‘schrijver’. In het Engels heb je alleen maar writer; het is iets om trots op te zijn dat wij het onderscheid kunnen aangeven.

Er zijn talen waarin bovengenoemde malligheid geen zoden aan de dijk zet. Je kunt in het Frans of Italiaans het beroep best mannelijk laten zijn, maar de uitgang van het bijvoeglijk naamwoord of het verleden deelwoord zal toch verraden dat het over een vrouw gaat. In het Russisch kun je aan de verleden tijd van het werkwoord zelfs zien of je met een man of vrouw te maken hebt: sjol – hij ging, sjla – zij ging. Je mag het daar niet mee eens zijn, maar het willen afschaffen is onbegonnen werk.

Een ander probleem vormen woorden die opeens in ongenade zijn, zoals ‘blank’, dat sinds enige tijd vervangen dient te worden door ‘wit’. Dan wordt het eveneens moeilijk als je naar het Zuiden reist, want de Romaanse talen hebben alleen maar blanc, bianco, branco &c. Ook hier zouden we juist blij moeten zijn dat het Nederlands twee woorden heeft om die nuance te benoemen.

Ingewikkelder ligt het met politiek incorrect geworden aanduidingen. Tot voor kort werd het ‘n-woord’ door de meesten als neutraal ervaren, nu gebruikt een beschaafd mens het niet meer (overigens schijnt in Amerika Negro – met een hoofdletter – weer wél te mogen; het blijft netelig). Anderzijds leidt al die deugdzaamheid soms tot foute grappen; onlangs hoorde ik betreffende een hartstochtelijk huilend zwart kindje opmerken dat het waarschijnlijk verdriet had over het slavernijverleden. 

Krampachtige pogingen vooral geen kwetsend taalgebruik te bezigen, leveren bij tijd en wijle een groteske uitlating op. Op de klassieke radiozender had iemand het over een Surinaamse componist: “Het is toch verschrikkelijk te bedenken dat die man z’n ouders als tot slaaf gemaakten geboren zijn!”

PROEFABONNEMENT
4 NUMMERS VOOR € 15