De in april afgesloten tentoonstelling Kunst in het Derde Rijk in Museum Arnhem en de bijbehorende catalogus lieten zien dat in elk geval de schilderkunst een breder palet had dan je zou denken. Bij het schilderij van een kinderoptocht van Else Wex-Cleemann ga je, als je al die hakenkruisvlaggen even wegdenkt, zelfs onwillekeurig vergelijken met het naïeve werk van Grandma Moses uit de VS.
Eén aspect wordt in die verder gedegen catalogus niet uitgediept: het meningsverschil in de beginjaren van de nazidictatuur tussen Propagandaminister Joseph Goebbels en de chef wereldbeschouwing Alfred Rosenberg over het expressionisme. De laatste bestempelde dat werk als entartet, terwijl Goebbels het nou juist als echt Duits zag.
Hilarisch: nazistudenten organiseerden een tentoonstelling van expressionistische schilderijen, die vrijwel onmiddellijk van de muur werden gehaald, en even later weer opgehangen. Polemieken over en weer waren soms ronduit beledigend. Met een machtswoord maakte Hitler, die geen behoefte had aan dat soort interne conflicten, er een eind aan. Voor ‘moderne kunst’ was, anders dan in het fascistische Italië, in Duitsland geen plaats meer. Een onvervalste nazi als Emil Nolde, partijlid vanaf het begin en bekend expressionist, zag zijn werk opeens gebrandmerkt als ‘ontaard’ en kreeg een schilderverbod.

Het boek Deutschstunde van Siegfried Lenz, dat op vele boekenlijsten in het voortgezet onderwijs heeft gestaan, heeft dat als achtergrond. Het expressionisme, in Frankrijk geboren als reactie op het impressionisme, heeft in Europa een rol gespeeld in zo ongeveer alle kunstvormen, maar nergens zo sterk als in Duitsland. In de jaren dertig was die stroming wel over haar hoogtepunt heen. Verrassend is dan ook dat er nog in 1937 onder uit Hitler-Duitsland geëmigreerde schrijvers een heftig debat over ontstond. Aanleiding was dat Gottfried Benn, een vooraanstaand expressionist, zich voor de nazidictatuur was gaan inzetten. Voordien was hij, arts van professie, opgevallen met nogal onsmakelijke beschrijvingen van verrotting en verval. Nu ging hij tekeer tegen schrijvers die Duitsland hadden verlaten. Heinrich Mann, die met hem correspondeerde, schreef daarop vanuit de emigratie verbluft te zijn dat een dichter van dat formaat zich voor zoiets leende.
Maar in het Duitstalige in Moskou gevestigde emigrantenblad Das Wort verklaarde Alfred Kurella dat de geest die het expressionisme had voortgebracht, ook tot het fascisme had geleid. Dat liep uit op wat die Expressionismus-Debattewordt genoemd, verbonden met veel bekende namen uit de culturele diaspora. Had Goebbels niet het expressionisme verdedigd? Wie daar opvallend stil bleef, was Johannes Robert Becher, destijds een bekende expressionist en later minister van Cultuur van de DDR. Van hem is tenslotte de dagboekaantekening: ‘Ik had de keuze Becher of Benn te worden.’
Bechers biografie is op zijn minst opmerkelijk. In 1910 wilde hij, nog geen twintig jaar oud, samen met een vriendin uit het leven stappen. Haar schoot hij dood, hij raakte alleen gewond. Zijn vader, rechtbankvoorzitter, regelde een ontoerekenbaarverklaring. Zo ontkwam zoonlief aan een veroordeling wegens moord en ook aan militaire dienst. Hij belandde in de psychiatrie, waar het attest verslaving aan seks en morfine luidde. De Russische revolutie gaf zijn leven een nieuwe richting. Na enige omzwervingen werd hij communist. Zoals hij later dichtte: ‘Wat zou ik zijn, zonder dat mij de Partij/ in haar tucht genomen had, haar gestrengheid?/ Een wilde kleinburger, die met woedend geschreeuw/ zichzelf verscheurt en daarbij veel/ alcohol naar binnen werkt.’ Weldra was hij een bekende expressionist.
In 1925 schreef hij in een roes Lewisiet of de enige rechtvaardige oorlog. Lewisiet was een nieuw gifgas dat zich door gasmaskers heen vrat. Becher voorzag een allesverwoestende chemische oorlog, die alleen door een proletarische revolutie verhinderd kon worden. Hij ontsnapte nog net aan een veroordeling wegens hoogverraad. Als voorzitter van de Bond van Proletarisch-Revolutionaire Schrijvers redigeerde hij het blad Linkskurve, onmiskenbaar het voorbeeld van het Nederlandse Links Richten. In de vier jaargangen 1929-’32 ontbrak het niet aan aanvallen op schrijvers en dichters die nog niet het licht hadden gezien. De eerdergenoemde Heinrich Mann, schrijver van de roman De Onderdaan, een meesterlijke afrekening met het keizerlijke Duitsland, werd hier bijvoorbeeld zelf voor onderdaan uitgemaakt, van de heersende klasse namelijk. Ook Alfred Döblin (Berlin Alexanderplatz), Franz Werfel en onze afvallige Henriëtte Roland-Holst moesten het ontgelden.
De nazidictatuur maakte een eind aan dit sektarisme. Becher zocht een heenkomen in de Sovjet-Unie en oriënteerde zich nu op een breed bondgenootschap van alle antifascistische krachten, de zogenoemde volksfrontpolitiek. Aan de uiteindelijke overwinning heeft hij nooit getwijfeld en euforisch keerde hij in 1945 terug in het verwoeste Berlijn. Met zijn expressionisme was het afgelopen. Hij schreef nu sonnetten. Dat deden wel meer dichters in turbulente tijden, maar bij hem hadden ze een heel duidelijke functie. Vergelijk eens ‘Wat zou ik zijn als niet de Partij…’ met zijn gedicht Het Sonnet uit 1947. Dat beschrijft het moment dat een gedicht in vormloosheid ten onder dreigt te gaan. ‘Alsdan verschijnt, in zijn zware gestrengheid en als het zinbeeld van een ordenende macht, als redding voor de chaos – het sonnet.’
Samen met de componist Hanns Eisler verzorgde hij als tegenhanger van het Deutschland über alles een hymne voor een verenigd en vredelievend Duitsland: Auferstanden aus Ruinen. Het werd uiteindelijk het volkslied van de DDR, dat op een gegeven moment alleen nog instrumentaal kon worden gebracht, aangezien de zinsnede Deutschland einig Vaterlandniet langer gewenst was. Alle pogingen tot zelfdisciplinering ten spijt is Becher bepaald geen geheelonthouder geworden, en – nogal onverstandig voor een DDR-minister – hij werd gezien op de Berlijnse Savignyplatz, waar prostitués van beiderlei kunne te vinden waren. Dat plein lag in de westelijke sector.
Risico nam hij ook in 1956, toen hij zich inzette voor de redding van zijn vriend György Lukács, die vanwege zijn rol bij de verwikkelingen in Hongarije geëxecuteerd dreigde te worden. Dat is voor beiden nog goed afgelopen.
En Benn? Ondanks zijn judasrol is hij in 1938 uit de Reichsschriftkammer gezet, wat neer- kwam op een publicatieverbod. Zijn gedichten vol verrotting en bederf pasten niet bij het zelfbeeld van het Derde Rijk. De oorlogsjaren kwam hij door als arts bij de Wehrmacht.
