Jaargang 9 • Verschijnt tweewekelijks • Losse nummers € 4,50

De jeugdzonde van een schoenlapper

door | feb 13, 2025

Jan Arends, schrijver van onder meer Keefman en Ik had een strohoed en een wandelstok, solliciteerde in mei 1943 bij de Duitse Kriegsmarine. Deze onbekende misstap was het begin van een deprimerende zwerftocht die de rest van zijn korte, door een sprong van de vijfde verdieping beëindigde leven zou duren. Op 13 februari is het een eeuw geleden dat de door persoonlijkheidsstoornissen geplaagde auteur in Den Haag werd geboren.

Jan Arends. Foto: Nederlands Letterenfonds. Copyright Kippa

‘Het is nog 1972. Jan Arends wilde zich aan het schrijven zetten en had zich voorgenomen een boek te schrijven over zijn jeugd.’ Daarmee sloot Nico Keuning hoofdstuk zestien af van zijn levensverhaal Angst voor de winter (2003) over Jan Arends (1925-1974). Vier pagina’s verder citeert de biograaf zijn personage: ‘In Rotterdam trof ik Louis van Gasteren. Van Gasteren vroeg naar mijn oorlogsverleden. Daar heb ik over nagedacht. Daar wil ik alles van vertellen, dag voor dag. Er is nog nooit iemand van de [Bezige] Bij geweest die mij daarna gevraagd heeft. Ik begrijp niet hoe dat kan met een uitgever uit het verzet. Als Van Gasteren komt praat ik uit tot vandaag. Dat is voor mij een morele zaak van algemeen belang.’

Het zou niet gebeuren. Nog geen jaar later sprong de getormenteerde Arends (‘Alle mensen zitten in de zon en ik sta in de regen’) uit het raam van zijn flat aan het Amsterdamse Roelof Hartplein. Cineast Louis van Gasteren noch Nico Keuning kreeg zicht op zijn oorlogservaringen. In de biografie Angst voor de winter komen met name Arends’ laatste oorlogsjaren summier aan bod, bij gebrek aan bronnen. Dat is jammer, want die periode lijkt medebepalend te zijn geweest voor zijn latere leven. Het is ook begrijpelijk. Niets wees erop dat de politieke recherche na de oorlog een onderzoek tegen de schrijver begon wegens mogelijke collaboratie. Keuning kende zijn CABR-dossier niet, dat nu ter inzage ligt bij het Nationaal Archief.

Begin 1948 waren de meeste Nederlandse NSB’ers, SS’ers en andere Deutschfreundlichen opgespoord en al dan niet veroordeeld. Jan Arends behoorde tot de laatsten die werden doorgelicht. De verdenking: hulpverlening aan de vijand. In het archief van de Amsterdamse marinewerf waren voor hem belastende documenten gevonden van het Arbeitsbereich der NSDAP in den Niederlanden. Op 29 juni 1943 stuurde dat Arbeitsbereich een brief aan de Weermachtcommandant in Amsterdam. ‘Betreft: rekrutering van vrijwilligers van verwante Noordse volkeren voor de Duitse Weermacht.’ Daarachter stond de naam van een nieuwe kandidaat: ‘Johannes Arends, Yselstraat 1.’ De sollicitant had zich gemeld ‘omdat hij geen werk kon vinden in zijn beroep (…) Nu heeft hij een baan gevonden als muzikant en trekt hij zijn aanmelding bij de Weermacht in. Daarmee vervalt de noodzaak voor een politieke beoordeling. Heil Hitler!’

Toen de Politieke Recherche in 1948 Arends aan de tand voelde, gaf hij zijn inschrijving voor het Duitse leger onmiddellijk toe. Naar eigen zeggen had hij op 15 februari 1943 het katholieke internaat in Rijswijk verlaten, waar hij sinds vierenhalf jaar verbleef. Wie zijn biologische vader was wist hij niet en zijn door reuma geplaagde, in november 1941 overleden moeder had niet voor hem kunnen zorgen. In huize Ora et Labora ontfermden missiebroeders zich over jongens als hij. Jan Arends leerde in Rijswijk schoenen poetsen en repareren. ‘Toen ik het internaat verliet, was ik geheel op mijzelf aangewezen en vertrok naar Amsterdam, waar ik in de IJselstraat aldaar ging wonen. Ik voorzag in mijn onderhoud door nu en dan een dag te werken bij de een of andere schoenmaker in Amsterdam,’ aldus zijn proces-verbaal.

Zijn hospita, de weduwe Christina Elisabeth de Wilde, verklaarde ‘altijd de indruk gehad dat Arends niet geheel normaal was’. Rechercheur Leendert Kooijman had eveneens zijn twijfels. Hij meldde dat ‘verbalisant (…) op sommige ogenblikken geheel afwezig was en met zijn hoofd op de tafel ging liggen, waarbij ik niet de indruk had dat hij simuleerde’.

Jan Arends was van jongs af ‘anders’ en hij zou een groot deel van zijn leven doorbrengen in psychiatrische instellingen. Tegen Kooijman vertelde hij dat hij in mei 1943 werd getroffen door het bedrijf van de Kriegsmarine, dat gevestigd was in het Tolhuis. Hij besloot zich ‘bij de havencommandant te vervoegen ten einde mijn nieuwsgierigheid te bevredigen. Hier werd blijkbaar aangenomen dat ik dienst wilde nemen bij de Kriegsmarine en er werden mij verschillende vragen gesteld betreffende mijn personalia, terwijl mij tevens een vragenlijst ter ondertekening werd voorgelegd, welke inderdaad door mij werd ondertekend. Hoewel het in het geheel niet mijn bedoeling was practisch dienst te nemen bij de Kriegsmarine, liet ik mij na enkele dagen toch keuren en werd goedgekeurd. Hierna werd het mij duidelijk, dat ik niet goed had gehandeld en besloot in geen geval bij de Duitse Kriegsmarine in dienst te gaan.’

Arends kwam niet weg met die smoes. Zijn dossier bevat naast die korte vragenlijst twee in de weken daarna verstuurde briefjes waarin hij het ‘verzoek’ kreeg om onmiddellijk langs te komen ‘ten einde uw aanmelding bij de Duitse Kriegsmarine verder af te handelen’. Arends raakte in paniek. Zonder zijn hospita de verschuldigde huursom over de voorgaande acht weken te betalen, verliet hij Amsterdam. Tot de bevrijding zou hij zonder zijn in Haarlem afgepakte persoonsbewijs door Nederland zwerven, in een geslaagde poging om uit handen van de Duitsers te blijven.

Haarlem, Rottevalle, Den Haag, Warmond, Voorthuizen, Rijnsburg: Jan Arends wist nadien slechts bij benadering waar hij allemaal was geweest, overal en nergens schoenen lappend om in leven te blijven. In 1947 keerde hij terug naar Amsterdam, na in Den Haag van het conservatorium te zijn verwijderd. Het zouden terugkerende thema’s blijven in de jaren die hem restten. Zwerven van adres naar adres – meestal in Amsterdam –, overal aanklampend, maar nergens bij horend en door niemand begrepen. Zijn sollicitatie bij de Kriegsmarine had geen verdere gevolgen; de zaak werd geseponeerd.

Jan Arends maakte nog mee dat zijn in 1972 uitgebrachte verhalenbundel Keefman, een afrekening met de ouderwetse psychiatrie, een bescheiden succes werd. Het was te laat; hij had er geen behoefte meer aan. Enkele weken voor hij op 21 januari 1974 zijn dood tegemoet sprong, schreef de eenzaamste auteur van Nederland een brief aan Rudy Kousbroek: ‘Je wenste mij veel schrijversroem in het komende nieuwjaar. Dat had ik wel gewild toen ik twintig was maar nu niet meer. Schrijvers worden getrapt, altijd en overal.’

Zijn in 1943 begonnen zwerftocht was ten einde. Tussen Arends’ nagelaten prozateksten zaten de nodige verwijzingen naar zijn maatschappelijk mislukte leven en zijn jeugd. Aan het hoofdstuk over de oorlog was hij niet meer toegekomen.

PROEFABONNEMENT
4 NUMMERS VOOR € 15