Tussen pols en horloge is de inscriptie spoorloos weggesleten. Zelfs als je goed kijkt. Alsof ze er nooit geweest zijn, de woorden die een en ander memoreerden. Hoe hoger het karaat, hoe zachter het goud. Mijn vader, leraar geschiedenis, kreeg het bij zijn afscheid als rector van zijn school. Hij werd vijfenzestig in 1977.

Het is een Prismahorloge. Wat wil zeggen dat het uurwerk zichzelf opwindt. Simpelweg doordat (en zolang als) het gedragen wordt. Een prachtig principe. Zo leeft het horloge in symbiose met zijn drager. Het enige wat die hoeft te doen, is de datum bijstellen. Klein klusje, vooral in februari.
Het heeft me inmiddels wel een vermogen aan reparaties gekost, aanvankelijk tot mijn misschien naïeve verbazing. Ik ben nu aan mijn vijfde juwelier toe. Een van hen zei, terwijl ik de zoveelste rekening betaalde: “Maar meneer, wij noemen dit een dress horloge…” Dat begrip kende ik niet. Hij bleek te bedoelen dat het eigenlijk niet bestemd was voor dagelijks gebruik, het was een sieraad. Hij drukte zich behoedzaam uit in zijn mooie zaak aan de Herenstraat, de heer Gort. Zijn vader, zelf op leeftijd gekomen, repareerde toen nog.
Het horloge heeft dus veel weg van mijn gebit: nog zo’n bodemloze put van vullingen, kronen en bruggen. Mijn vrouw verklaart mij keer op keer voor gek. Hou toch op, zegt ze, met die reparaties. Ik vertel haar niet meer wat het kost, ik zoek een nieuwe juwelier. Het moet blijven lopen.
In gedachten zie ik het aan de toekomstige pols van mijn kleinzoon. Die pols is nu nog even te smal, maar ik hoop dat hij het dragen zal, het horloge van zijn overgrootvader. Honderd jaar oud zal het zijn in 2077, en de achterkleinzoon zelf tweeënzestig. Moet de wereld dat jaar wel zien te halen natuurlijk.