De gemiddelde Portugees is een pleaser en de ober in mijn stamcafé in Porto is geen uitzondering. Vriendelijk maar routineus schotelt hij zijn klanten de opties voor een fles water voor. Água com gas, sem gas, fresca of natural: met of zonder prik, koud of op kamertemperatuur, nog voordat hij aan de modieuze fruitsmaakjes toekomt, slaat de keuzestress al toe. Vier manieren om een gewoon watertje te bestellen, en nog eens vier keer zoveel als je de maat (groot-klein) en het materiaal (glas-plastic) van de fles moet kiezen. Wie nu denkt dat je op je wenken bediend wordt, komt bedrogen uit. De kans dat je werkelijk krijgt wat je besteld hebt, is nauwelijks groter dan die statistische één op zestien.

Dat gedoe om zo’n fles water zegt veel over Portugal, een land vol keuzes en beloftes. Het heeft veel te bieden als het gaat om keuken, cultuur, klimaat of landschap, maar vooral: Portugezen beloven zich vaak een ongeluk, ook van alles waar je in de verste verte niet om gevraagd hebt. Die beloftes kun je maar beter uit je hoofd zetten. Hun functie is vooral dat je je samen verheugt op iets wat mogelijk is, in theorie.
Zo word je verrast, als je dieper Porto in duikt, door de opvallende gelijkenis met Napels. De inwoners van beide steden zijn warm en hulpvaardig en zullen je gouden bergen beloven om je maar een gevoel van geluk te geven. Bij de Napolitaan ligt dat er duimendik bovenop. Bij zijn Atlantische broer gaat dat schuil achter een serieuze buitenkant. O portuense is ingetogen, oogt beheerst, verafschuwt barulho (lawaai), maar als het op beloftes aankomt, zegt hij maar wat. Iemand er later op afrekenen of al die hele en halve toezeggingen ook zijn nagekomen, is een typisch noordelijke onhebbelijkheid.
Geluk kun je hier intussen zeker vinden. Het groeiende contingent buitenlanders getuigt ervan. Het land is niet alleen een toevluchtsoord voor inwoners van de voormalige koloniën, Brazilianen voorop, maar ook voor grote drommen pensionados en digitale nomaden.
Ruim anderhalf miljoen buitenlanders zouden er inmiddels legaal in Portugal wonen, een verviervoudiging in acht jaar tijd. Vooral de grote toestroom van Amerikanen in het Trumptijdperk is opvallend. Vóór het aantreden van Trump in 2017 woonden er amper drieduizend Amerikanen in Portugal, inmiddels zijn dat er zeven keer zoveel. Alleen al in 2024 nam hun aantal met vijftig procent toe.
Westerse buitenlanders zijn bij hun aankomst juist door die warmte en hulpvaardigheid van de Portugezen geraakt. Maar betekent het ook echt dat ze met open armen worden ontvangen? Dat zou een voorbarige conclusie zijn. Veel Portugezen kijken liever de kat uit de boom. De vreemdeling wordt gewikt en gewogen. Is hij een blijver? Leert hij de taal? Verdiept hij zich in de cultuur? Veel buitenlanders lukt dat niet. Ze haken af, en als ze al blijven, trekken ze zich terug in luidruchtige enclaves vanwaaruit ze hun fiscale voordelen rondbazuinen en van de daken schreeuwen hoe goedkoop alles is. De gewone Portugees ziet dat lijdzaam aan. Goedkoop is het leven in zijn beleving niet. Dat is ook moeilijk vol te houden in een land waar de meerderheid van de bevolking van minder dan vijftienduizend euro per jaar moet zien rond te komen.
Wie zich afvraagt hoe het kan dat er in acht jaar tijd meer dan een miljoen buitenlanders bij zijn gekomen terwijl het inwonertal van Portugal nauwelijks is toegenomen, vindt het antwoord bij de Portugezen jonger dan 35 jaar. Dertig procent van hen woont in het buitenland.
De sangria de talento, vrij vertaald het emigreren van talent, gaat intussen door. Fiscale stimuleringsmaatregelen, zoals het ook in de buitenlandse pers breed uitgemeten IRS Jovem 2025, zetten te weinig zoden aan de dijk. Bijna driekwart van de Portugese studenten wil in het buitenland aan de slag. Nederland is, naast Engeland en Duitsland, een van de favoriete bestemmingen. Het is begrijpelijk als je weet dat een net afgestudeerde Portugees in eigen land op duizend euro netto per maand kan rekenen, een bedrag waarvoor je zelfs in de randgemeenten van Porto nauwelijks een eenpersoonsappartement kunt huren. Dus kiest men voor een vaak langdurig verblijf over de grens, hoe verknocht men ook is aan de familie en aan het goede leven in eigen land. Een jonge Portugese vrouw in Amsterdam drukt haar bezoekende familieleden uit het moederland steeds op het hart toch vooral een paar kilo gedroogde bacalhau mee te nemen; met die haring is het nooit wat geworden.
Maar er lijkt een kentering op komst. Het werd zichtbaar in het laatste kwartaal van 2024, toen de helft van de groei in de eurozone op conto kwam van Spanje en Portugal, evenredig verdeeld tussen de twee buren. Het is het resultaat van wat al langer in de maak is, het gevolg van een verzadiging in het rijke, verwende noorden en de onvermijdelijke nivellering tussen de Europese landen. De meeste Portugezen draaien al langer vijftien tot twintig procent meer arbeidsuren dan hun Nederlandse en Duitse collega’s. Ze bevinden zich daarmee in het gezelschap van Grieken, Spanjaarden en Italianen. Het zet de PIGS, het dubieuze acroniem voor de vier Zuid-Europese landen, ineens in een ander daglicht. ‘Pigs can fly’ kopte The Economist drie jaar geleden in een vooruitziende bui al. En het is vooral een late revanche op de uitlatingen over spilzucht, drank en vrouwen in het Zuid-Europa van voormalig minister van Financiën Jeroen Dijsselbloem.
Misschien moeten de Portugese jongeren dus nog even wachten met die verhuisdozen. Genieten van een goed leven en dito baan met een acceptabel salaris, het zou zomaar ineens kunnen samengaan.
Een paar minuten na de bestelling kwam de kelner trouwens terug. Wat verlegen krabde hij achter zijn oor en vroeg met een ontwapenende glimlach: “Wat wilde u ook alweer bestellen?” Het is goed toeven hier.