Leerzaam zijn de beschouwingen van slavist, vertaler, docent en schrijver Kees Verheul (1940-2024) altijd. Heel nauwkeurig kan hij uitleggen waarom Nabokovs college-aantekeningen over Russische literatuur zo fascinerend zijn, waarom we Achmatova, Brodski, Tjoettsjev en Nadjezjda Mandelstam kunnen blijven herlezen, en waarom de Geschiedenis van de Russische literatuur van Karel van het Reve een beetje tegenvalt (hij stopt al na Tsjechov, en bespreekt in feite niet de literatuur maar een handjevol literatoren) en tegelijk onweerstaanbaar is: over alle behandelde auteurs zegt hij wel iets dat je aan het denken zet, maar vooral geeft hij blijk van een ‘sterke verborgen, vaak ongewilde en juist daardoor ontwapenende liefde voor het onderwerp’.

In de afgelopen jaren verschenen bij uitgeverij Flanor twee deeltjes met verspreid werk van Verheul, samengesteld door Gerben Wynia, met enthousiaste medewerking van de auteur. Op 16 maart 2024 stierf Kees Verheul in het Rosa Spier Huis. Bij wijze van hommage heeft Gerben Wynia een derde deel het licht doen zien, Verblijfplaatsen, naar een typering van C.O. Jellema, die Verheul kon benijden om diens lichtvoetigheid: ‘Hij woont niet, heeft slechts verblijfplaatsen, in Amsterdam, Scheveningen en Rome. Zijn woonoord is zijn werk.’
Behalve leerzaam zijn de stukken van Verheul een genot vanwege zijn formuleerkunst. Hij gaat niet recht op zijn doel af, daar hij indirect het trefzekerst is. Over het echtpaar Karel en Jozien van het Reve, met wie Verheul te maken kreeg toen hij als net afgestudeerde slavist de geweldige Memoires van de weduwe Mandelstam vertaalde voor uitgeverij Van Oorschot: ‘Wat de Van het Reves betreft geloof ik dat zij, in tegenstelling tot Geert, nooit echt close met mij zijn geworden.’ Hij zegt het niet, dat dat hún keuze was en niet de zijne, maar door het zo op te schrijven, staat het er toch.
In 1967 kwam Verheul naar Moskou en (toen) Leningrad ter voorbereiding op zijn proefschrift over de poëzie van Anna Achmatova. Zij was een jaar eerder overleden. Iedereen die hij sprak, was nog vol van haar. Verheul: ‘Meermaals dit jaar en in dit milieu had ik een fysieke gewaarwording van haar afwezigheid – beter gezegd, van een soort verpletterende aanwezigheid van haar als afwezige. Anna Achmatova als lege plek – om exact te zijn als leeg middelpunt van een wereld die nog steeds functioneerde dankzij haar.’ In één zin zowel ‘beter gezegd’ als ‘om exact te zijn’: Verheul aarzelt hardop, om dan uit te komen waar hij wil zijn, een beschrijving die precies en poëtisch is.
Het laatste stuk, de beschrijving van een reisje in 2009 naar het Toergenjev-museum in Spasskoje, eindigt met een onverwachte metgezel: een roodborstje dat in een heg nieuwsgierig luistert naar het half-Russische, half-Nederlandse gebazel van de bezoeker. ‘Er is enkel zuivere aandacht, vrij van vrees, vrij van hebzucht en aan mijn menselijke kant een gewaarwording van puur contact.’ Met een soort verlegen nauwgezetheid laat Verheul de lezer bij deze ontmoeting aanwezig zijn, om hem vervolgens met de woorden ‘wordt vervolgd’ in weemoed achter te laten.
Kees Verheul: Verblijfplaatsen; verspreid proza,
bezorgd door Gerben Wynia; Flanor, € 19,50