Op de ochtend dat de verhuizers komen, loop ik door ons oude huis. Ik wandel door de kinderkamers en aai het dure behang dat we durfden te kopen omdat we hier toch nooit meer weg zouden gaan. Met een doek poets ik de tegellambrisering in de gang en in de woonkamer probeer ik tevergeefs een konijnensticker van de muur te halen.
In een grote doos staat ons beddengoed. Vanavond slapen we voor het eerst in het nieuwe huis. Een huis dat vol zit met bruine schrootjes, moeilijk warm te stoken is en nog enkel glas heeft.
Bij de sleuteloverdracht stond ik met de zoon en schoondochter van de voormalige eigenaar in de woonkamer. “Hier lag ie,” zei ze. En ze wees naar een bleke vlek op de grond. “Niet lang hoor, maar anderhalf uur. Maar toch. Als je dood bent, gaat het meteen lekken hè.” Haar man zuchtte een keer. Ik keek naar de plek en zag toen een afdruk van een hand.
De makelaar kwam de kamer binnen. “We hebben samen een rondje gelopen en meneer is akkoord.” Hij knikte naar mijn man. Die knikte terug. Ik keek naar de vloer en zweeg. Een uur later tekenden we bij de notaris en appte ik mijn schoonmoeder met de vraag hoe we het beste een lijkvlek weg konden poetsen.
De bel gaat. Er staan drie grote mannen voor mijn deur. Of eigenlijk zijn het jongens in een mannenlichaam. “Het gaat maar om twee dingen,” zeg ik. “De wasmachine en de bank.” Een van hen tikt op zijn klapbord. “Klopt, heb ik hier ook staan.”
Moeiteloos leggen ze even later onze grote bank op een hondje, dat is een plank met wieltjes. “Het nieuwe huis is vijf deuren verderop,” zeg ik. De man van de klapper knikt. “Yes, komt goed.” Ik loop met de sleutelbos mee, open de donkerbruine voordeur en laat ze binnen. “Oh ja,” zegt een van hen. “Dus dit is het?” Even staren we zwijgend naar alles dat kringloop en vuilstort uitademt. “Het kan echt wat worden,” zeg ik.
Terug in het oude huis lopen we naar zolder. Daar staat de wasmachine. Ook die wordt moeiteloos opgetild. Een van hen fluit. De ander zegt met een Duits accent: “Superklasse.”
Pas wanneer ze beneden zijn, ruik ik een doordringende poeplucht. De mannen lopen intussen vrolijk naar buiten. Ik kijk omhoog en zie op de schone beige trapbekleding een spoor van bruine vlekken. De deurmat zit ook vol met stront en in de woonkamer kan ik precies zien waar ze gelopen hebben.
“Alles zit onder de poep,” zeg ik, zodra de mannen terug zijn. Ze kijken verbaasd onder hun schoenen. Die met het klapbord knikt opgewekt. “Ja hoor, ik ben het. Sorry mevrouw, kan gebeuren hè.” Ik probeer niet te zuchten. “Kan er iets van de prijs af, jongens? Ik ben nu weer twee uur bezig met poetsen.” Ik krijg een visitekaartje. “Van de chef, die gaat daarover.”
Wanneer ze wegrijden, kijk ik naar het kaartje en bel ik mijn man, die aan het werk is. “Alles zit onder de stront,” zeg ik. “Bel mijn moeder,” antwoordt hij meelevend. “Die krijgt alles weg.”
Vlekken
PROEFABONNEMENT
4 NUMMERS VOOR € 15