Rond 1970 werd ik gevraagd om met David Zinman en het Nederlands Kamer Orkest te spelen op een muziekfestival in Sintra, Portugal. Ik ging als solist mee voor twee mooie hoboconcertjes van Marcello en Albinoni. Ik was blij met de uitnodiging, maar werd gevraagd om naar een vergadering van het orkest te komen waar blijkbaar bij een aantal musici bezwaren waren gerezen om op te treden in het land van generaalsregime-Salazar.
Er moest gestemd worden. Het argument van degenen die de concerten wilden aannemen, was dat als je zo begon, je nergens meer kon optreden: niet in Zuid-Afrika, niet in Griekenland en niet in een reeks andere landen. De meerderheid vond dat we moesten gaan.

Ik bedacht iets om mij onsterfelijk mee te maken. Ik kwam regelmatig in het Amsterdamse café De Pels en had daar meerdere keren Portugees horen spreken. Behalve dat ik de jonge mannen interessant vond en hun taal zo mooi, begreep ik dat het om gevluchte studenten ging en dat ik dus nu iets goeds kon doen. Op kunstenaarssociëteit De Kring kon ik dan de woede van mijn componistenvrienden de kop indrukken en uitleggen waarom ik toch was gegaan. Enkele dagen voor vertrek sprak ik een van de Portugezen in De Pels aan en vertelde in het Engels wat ik deed; misschien kon ik iets meenemen voor familie in Portugal of zo. De aangesprokene dook ineen, nam mij apart en zei dat als ik iets wou doen, het niet op deze manier moest, omdat er provocateurs in hun kring waren. Als ik iets voor hun zaak wilde betekenen, moest ik de volgende ochtend bij een souterrain op de Weteringschans aanbellen, waar ik dan het een en ander kon meenemen. Voor wie werd niet gezegd.
Een jongeman deed open, liep naar achter en kwam terug met twee grote stapels stencils: de ene met het opschrift Táticas de guerrilha, de andere met Textos Marxistas. Er zou in Portugal iemand naar mijn hotel komen om de papieren af te halen.
De volgende dag naar Schiphol, de koffer goed ingepakt en al een sterk verhaal bedacht voor als hij op last van de douane open moest: dat ik naar de muziekwinkel Broekman & Van Poppel was gegaan voor Vivaldi en Bach, en wat hadden ze nu ingepakt?! Bij alles wat ik bedacht, wist ik dat ik vast zou lopen. In het vliegtuig brak het angstzweet mij uit. Als ik werd betrapt, zat het programma zonder solist, het orkest zou reputatieschade oplopen, en ik zou voor minimaal een jaar achter de tralies verdwijnen.
Op het vliegveld moesten enkele collega’s hun koffer openen, maar ik kon door. In Lissabon zaten wij in een prachtig hotel aan de boulevard. Maar wat moest ik met die Textos Marxistas doen? Ik kon die stapels niet meenemen naar de zaal waar onze repetities waren. Dus achterlaten in de klerenkast en de deur goed afsluiten. Tijdens de repetities dacht ik vooral aan de schoonmaakster die de kast zou opentrekken, en daar flikkerden alle opruiende teksten over de vloer, waarmee deze arme vrouw ook verdachte in het complot zou zijn.
Uiteindelijk liep dit avontuur met een sisser af. Niemand kwam iets ophalen, ik stopte de papieren weer in mijn koffer en vloog terug naar Nederland. De dag erna ging ik pissig naar De Pels om de spullen terug te geven. Ik wilde toch even zeggen dat deze afspraak op een debacle was uitgedraaid en ik een week voor niets in de zenuwen gezeten. De Portugees keek mij aan. Ik zag aan zijn ogen dat hij dacht: “Lafbek, je hebt helemaal niets meegenomen. Je bent een zak.”
