Er is een zwart-witfilmpje (terug te vinden op YouTube) waarin een als Goedheiligman vermomde Godfried Bomans op Schiphol aan de toenmalige minister van Buitenlandse Zaken, Joseph Luns, vraagt wie volgens hem hoger is: Sinterklaas of een minister? Luns kiest eieren voor zijn geld en antwoordt wijselijk “Sinterklaas”.

Ik ben, naarmate ik ouder word, steeds meer geneigd het daarin met hem eens te zijn. Moest je vroeger bijvoorbeeld minstens hoogleraar zijn om de portefeuille van Onderwijs te beheren, tegenwoordig wordt aan een minister geen enkele eis meer gesteld, terwijl je beslist niet zonder aangetoonde kwaliteiten de bisschoppelijke waardigheid verwerft.
Nu zijn de prelaten die ik persoonlijk ontmoet heb op één verminkte hand te tellen, maar ik koester een levendige herinnering aan de onlangs gestorven oud-bisschop van Rotterdam, Philippe Bär.
Het zal rond de eeuwwisseling geweest zijn dat ik, met mijn toenmalige verloofde een Gronings café aandoend, op mijn oude vriend Barth stuitte, die vergezeld was van een in het zwart geklede heer met een priesterboordje. Het geviel dat Mgr. Bär – want die was het – daags nadien een voordracht zou houden voor de plaatselijke Vrijmetselaarsloge, waarvan voornoemde Barth een bestuursfunctie bekleedde.
Er ontspon zich een levendige conversatie; ik herinner me onder meer dat de emeritus-kerkvorst een gedegen kennis van het Russisch tentoonspreidde, iets wat ik niet veel tegenkwam (later hoorde ik dat hij een geestdriftig zanger was in het orthodoxe koor van het Belgische klooster Chevetogne, waar hij zich had teruggetrokken).
Tegen sluitingstijd begaven mijn vriendin en ik ons naar mijn huis, en maakten reeds aanstalten ter ruste te gaan, toen er nadrukkelijk op de voordeur geklopt werd (let wel: er werd niet aangebeld). Ik schoot een kamerjas aan en opende. Daar stonden Mgr. Bär (voor mij inmiddels Philippe) en een al wat aangeschoten Barth. Het lag voor de hand ‘Kom maar binnen met je knecht!’ te zeggen, en een fles wijn open te trekken. Het gesprek ging door waar we opgehouden waren, en bij één fles bleef het niet. Pas toen we zagen dat Barth in slaap gevallen was, besloten we de sessie te beëindigen, met de afspraak elkaar de volgende namiddag, na de lezing, weer ergens in de stad te treffen.
Ook de volgende bijeenkomst was weer onverdeeld genoeglijk. We dronken wederom menig glas, en aan Philippe was het late uur van gisteren niet te merken. (Ik heb wel eens verklaard dat ik vooral afgunstig ben op roomsen, omdat die volgens mij veel beter tegen drank bestand zijn dan gelovigen van andere gezindten. Deze geschiedenis toont aan dat zulks ook opgaat voor late bekeerlingen.)
Hij wilde die avond nog terugrijden naar België, en mijn geliefde vroeg of hij haar dan even kon afzetten in Amersfoort, waar haar ouders woonden. Dat was geen enkel bezwaar, maar in de Keistad aangekomen, bleek dat Bär tijdens zijn studie een corpsgenoot was geweest van haar vader, dus ook daar moest hij even binnenkomen: “Ronnie, wat een genoegen!” (bisschop Bär heette Ronald, voor hij op volwassen leeftijd katholiek werd en de doopnaam Philippe aannam), en iets gebruiken.
Dat hij vervolgens heelhuids Chevetogne bereikt heeft, mag met recht een Godswonder genoemd worden.