Jaargang 9 • Verschijnt tweewekelijks • Losse nummers € 4,50

Jan de Koning: diepe weerzin tegen polarisatie

door | jan 30, 2024

‘Om Jan de Koning is het te vroeg stil geworden,’ zei een spreker bij de begrafenisplechtigheid voor De Koning in de Haagse Kloosterkerk, oktober 1994. ‘We zouden zijn wijsheid nu goed kunnen gebruiken.’ Welke wijsheid? We vragen het aan zijn biograaf, Peter Bootsma.

Na enige aarzeling sluit Peter Bootsma, auteur van Als het niet kan zoals het moet…, zich aan bij de schrijver Arnon Grunberg: “De laconiekheid die mijn hoofdpersoon als een soort levenshouding had en waarvan Grunberg schrijft dat dit nu veel te weinig het geval is.” 

Laconiek kan ook onverschilligheid inhouden. “Niet bij Jan de Koning. Hij wilde altijd precies weten wat er speelde, alles van iedereen weten. Maar zonder zich op te winden. Hij had een onverstoorbaarheid die nu zeldzaam is geworden.” 

Een andere spreker in de Kloosterkerk repte, enigszins clichématig van ‘het einde van een tijdperk’. Welk tijdperk? Bootsma: “De Koning werd medio 1994 ziek, net nadat Wim Kok premier was geworden, en stierf 9 oktober van dat jaar. Het was het begin van het einde van de suprematie van de drie grote volkspartijen. Het CDA zat voor het eerst in de oppositie. De Koning heeft het gedonderjaag tussen Ruud Lubbers en Elco Brinkman nog volop meegemaakt. In 1990 zei hij in een interview te hopen dat een opvolger van 

Lubbers uit het CDA als premier nog heel lang in functie zou blijven, maar vier jaar later zei hij in een vertrouwelijk gesprek: ‘Dit is al te ver gegaan, dit krijgen we niet meer goed.’ De partij was in een negatieve spiraal terechtgekomen.” 

Toch treft het de lezer van Bootsma’s biografie Als het niet kan zoals het moet… (denk er achteraan: ‘…dan moet het maar zoals het kan’) hoe weinig de christendemocratische 

leiders zich in de jaren zeventig en tachtig bezorgd lijken te maken over de om zich heen grijpende secularisatie en ontkerkelijking. 

“De Koning voelde als partijvoorzitter van de Anti-Revolutionaire Partij (ARP) bij zijn talloze spreekbeurten wel dat de christelijke politiek geen wervingskracht meer had: altijd alleen oude mannen in die gereformeerde dorpen. Jonge mensen kwamen er niet meer op af en dat was voor De Koning een van de drijfveren om naar het CDA te streven: jongens, we kachelen achteruit, christelijke partijen zijn op de oude manier niet meer houdbaar.” 

Vanaf 1963 gingen de confessionele partijen gestaag in stemmental achteruit, al sloot iemand als Willem Aantjes daar de ogen voor. “Die zei: ‘Kijk eens aan, onder Barend Biesheuvel gingen we van dertien naar veertien zetels, de enige van de drie partijen die een zetel won.’” 

In de jaren zeventig voltrok zich het moeizame, vaak tumultueuze proces van eenwording van de drie confessionele partijen, met voor out- maar ook veel insiders ondoorgrondelijke discussies over de ‘grondslag’ van de nieuwe partij. “Het ging erom of je mensen in het CDA rechtstreeks moest kunnen aanspreken op de Bijbel,” zegt Bootsma. “Dat vond De 

Koning een achterhaalde discussie.” 

De buitenwacht verkneukelde zich bij voorbaat over de aanstaande mislukking van dit fusieproces, maar De Koning behield het vertrouwen in het CDA-in-oprichting. “Volgens wijlen journalist Willem Breedveld was het CDA er zonder Jan de Koning nooit gekomen, al kun je dat nooit bewijzen. Hij voelde een diepe weerzin tegen polarisatie, wilde een partij in het midden die zowel met de PvdA als met de VVD kon regeren. En als het CDA met de VVD regeerde, had hij sterk de neiging om steeds te kijken: hoe kunnen we de PvdA er weer bij betrekken? En omgekeerd ook.”

Die afkeer van polarisatie kan volgens Boomsma te maken hebben met de ervaringen van De Koning toen hij als negentienjarige vrijwilliger naar Nederlands-Indië ging en in een vuile oorlog belandde. “Misschien dacht hij: na wat ik daar heb meegemaakt, wil ik liefst met niemand meer in conflict raken en met iedereen in vriendschap leven. Dat heeft hij serieus doorgezet. Het heeft diep bij hem gezeten.” 

Maar De Koning sprak nooit over zijn ‘Indische verleden’, wat Bootsma typerend noemt voor zijn generatie. Als minister van Ontwikkelingssamenwerking op bezoek in Jakarta bezocht hij wel bij Bandung het graf van zijn broer die er omgekomen was. De Telegraaf kreeg er lucht van en citeerde hem: “Het is een plooi in het leven van mijn ouders die zij nooit meer glad hebben kunnen strijken.” 

De Koning was weliswaar gereformeerd opgevoed als zoon van de gemeentesecretaris en later burgemeester van Zwartsluis, maar ging als volwassene over naar de minder scherp slijpende Hervormde Kerk, dat was ‘tenminste geen kerk waar je gelukkig kon worden’. 

“Linkse politicologen als Joop van den Berg schreven eind jaren zeventig dat het allemaal niks zou worden met dat CDA,” zegt Bootsma. “Het zou eenvoudig een ‘sterven in elkaars armen’ worden. Dat was nog niet zo gek verzonnen, de partijen verloren aanhang en leden aan interne verdeeldheid. Maar ook de neergang van de PvdA begint bij haar overmoed tijdens de formatie van 1978.” 

“De opkomst van Ruud Lubbers, die als lijsttrekker van het CDA bij de verkiezingen in 1984 en ’89 maar liefst 54 zetels binnenhaalde, was het eerste teken dat we de christendemocratie nog niet helemaal konden afschrijven. De Koning had in diens eerste twee kabinetten een ongelooflijk grote invloed op Lubbers, een soort gewetensrol. Toen hij in Lubbers’ derde kabinet geen minister meer werd, stond het CDA voor de vraag: wie kunnen we nu die rol geven? Ze bedachten Koos Andriessen, maar dat is onzin: zo iemand wijs je niet aan, die moet vanzelf komen bovendrijven.” 

Het lijkt dan ook niet toevallig dat Lubbers in zijn laatste periode als premier ‘de weg kwijt raakte’, waarop de afkalving van het CDA zich voortzette, eerst traag, later in versneld tempo – tot de virtuele vijf zetels van nu. Maar over de toekomst van de partij wil Bootsma niet bespiegelen, dat zou strijdig zijn met zijn opvatting van de geschiedschrijving. “Waarom gaat een jongeman in vredesnaam in 1945 naar een guerrillaoorlog in de tropen? Hij is daar zijn leven niet zeker. Maar dat kun je alleen begrijpen uit egodocumenten en kranten uit die jaren. En dan maar hopen dat de lezer het begrijpt. Die lezer heeft niks aan mijn toevallige mening en wat we daar nu van vinden. Je moet proberen de gebeurtenissen in hun tijd te plaatsen. En all the rest is bull-shit.”

PROEFABONNEMENT
4 NUMMERS VOOR € 15