Moet fakenews verboden worden? Een rondgang naar aanleiding van een debat binnen de Nederlandse Vereniging van Journalisten.
‘Ja, dat moet,” reageert dichter Ingmar Heytze prompt. “Al zal het een papieren wet worden, want het zal in de praktijk bijna zeker onbewijsbaar blijven dat mensen willens en wetens onwaarheden de wereld insturen. Maar in de rechtspraak zullen mensen die worden aangeklaagd op zeker moment van de rechter het nadeel van de twijfel krijgen en dan alsnog worden veroordeeld, wat een dovend effect zal hebben op collega-samenzweerders. Dus andermaal: ja, dat moet.”
“Nee, dat moet niet,” reageert oud-VPRO-directeur Jan Haasbroek even prompt. “Nepnieuws is meestal volkomen duidelijk nep en de meeste mensen geloven het dan ook niet. Factcheckers zijn er een heel effectief middel tegen. Ik ben ertegen om verkeerde uitingen weg te masseren of te verbieden, journalisten moeten ze tackelen, cartoonisten moeten ze ridiculiseren, Arjen Lubach moet ze ontzenuwen. Bovendien: leugens zijn ook informatie, dus we moeten op de hoogte blijven van leugens van machthebbers. Donald Trump tweette soms wel zestig leugens per dag, dat wil ik dan wel weten.”
Het onderwerp is actueel nu de Europese Unie de Russische kanalen RT en Sputnik in de ban deed omdat ze nepnieuws verspreiden. Thomas Bruning, secretaris van de Nederlandse Vereniging van Journalisten (NVJ), startte met anderen een proces om dit verbod terug te draaien. NVJ-lid Hubert Smeets (podcast Raam op Rusland, medewerker NRC-Handelsblad) stelde deze opstelling van de vakbond aan de kaak en die entameert nu op 18 september een openbaar debat in Rotterdam met als onderwerp: Moet fakenews verboden worden? De bange vraag rijst of daarmee niet ook de vrijheid van meningsuiting ernstig beperkt zou worden.
Bert Vuijsje, voormalige adjunct-hoofdredacteur van de Volkskrant: “Ik ben er niet voor het te verbieden, maar vind dat media waakzaam moeten zijn. Fakenieuws wordt te vaak gepresenteerd als gelijkwaardige tegenhanger van het echte nieuws, maar dat is false balance. Bijvoorbeeld: een televisiedebat van twee welbespraakte tegenstandsters van kindervaccinatie met een kinderarts die slecht uit haar woorden kwam, werd door de gespreksleiding ten onrechte gepresenteerd als ‘beide kanten van de zaak’. Je moet je als medium steeds afvragen: moet ik dit geluid een podium bieden? Dat is een kwestie van dosering. De Volkskrant publiceerde ooit prominent op pagina 3 dat Thierry Baudet een volkomen onzinnig proces tegen het kabinet aankondigde. Dat is buiten proportie. Je kunt iets lanceren als nieuwswaardig, maar moet de onzin nooit te groot maken. Als De Telegraaf weer eens met een non-issue kwam, stonden wij steeds voor de vraag: negeren of bestrijden? Maar als je het laatste doet, zelfs in een klein bericht, inclusief de tegenspraak, werk je toch mee aan de verspreiding van onzin. Dat is steeds het dilemma.”
“God verhoede dat de overheid zich hiermee gaat bemoeien!” roept Germ Kemper, jurist en oud-advocaat in vele perszaken. Maar enige dagen later relativeert hij: “Dat was mijn eerste spontane reactie.” Hij geeft een kort college: “De vrijheid van meningsuiting mag volgens
artikel 10, lid 2 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens alleen beperkt worden op grond van een duidelijke wet die alleen geldt in geval van bedreiging van de staatsveiligheid, de openbare orde en de persoonlijke levenssfeer van burgers. Die bepaling zal door het Europees Hof alleen worden toegepast mits is voldaan aan eisen van subsidiariteit en proportionaliteit. Subsidiariteit houdt in dat er geen andere, minder schadelijke wegen zijn om hetzelfde te bereiken, en proportionaliteit dat er een redelijke afweging moet zijn tussen het doel en de ernst van de maatregel. Er is dus geen algemeen verbod op bepaalde uitingen en je kunt je ook niet voorstellen dat een dergelijk generiek verbod zou worden ingevoerd, dit ook vanwege de chilling effects op de maatschappij: dat allerlei meningen niet meer geuit worden vanwege het risico op vervolging. Er is dus geen wettelijke maatregel denkbaar tegen fakenieuws.”
Maar: “Ik ben zelf van dat ouderwetse standpunt van maximale vrijheid van meningsuiting een beetje teruggekomen, de laatste jaren. De klassieke gedachte was: iemand roept iets idioots, een ander geeft tegengas, een derde gaat daar weer op in, en zo komen we uiteindelijk tot een weloverwogen keus. Maar dat concept is gammel geworden. De filosofische fundering is in het ongerede geraakt. Een heel grote groep heeft nu maling aan verschillende meningen. Daar strandt het op. Kun je uitvaardigen dat je niet mag zeggen dat covid niet bestaat? Mogelijk wel. Dat geldt immers ook voor ontkennen van de Holocaust, dat is onrechtmatig, al heb ik daar zelf moeite mee.”
En ook Haasbroek nuanceert in tweede instantie zijn radicale standpunt: “Je moet wel onderscheid maken tussen misinformatie, nepnieuws en desinformatie. Misinformatie is een faux pas, fakenieuws is weliswaar misleidend, maar leugens van politici zijn ook informatief. Facebook blokkeerde Donald Trump uit angst medeverantwoordelijk te worden gesteld voor zijn leugens, maar je moet geen president van het internet gooien. Maar desinformatie is bewuste misleiding, het is altijd te kwader trouw, met het doel om waanideeën te doen postvatten. Het kanaal Telegram is een ander chapiter: het kan de democratie versterken, maar in veel landen ook levensgevaarlijk zijn. Nu valt dat in Nederland met zijn sterke democratische traditie wel mee, maar als het zogenaamde nieuws van zo’n kanaal zo misleidend en gevaarlijk is dat het algemeen belang bedreigd wordt, moet je hard ingrijpen – niet tegen Telegram, maar je moet die uitingen ervan strafbaar stellen.”
Ook Rogier Proper, jarenlang eindredacteur van Welingelichte Kringen op VPRO-radio, is ‘in eerste instantie’ geneigd te zeggen: nee, niet verbieden. “Mensen moeten maar zelf leren nadenken. Maar aan de andere kant: bij dat standpunt worden de ontwikkeling van internet en de kans dat mensen daardoor beschadigd raken genegeerd. Welke maatregelen kun je daartegen nemen? Je zou een norm moeten bedenken waardoor uitingen die schadelijk zijn voor de mensheid verboden kunnen worden. Maar wie bepaalt dat? Dat hoef ik niet te doen, daar moet een Commissie van Wijzen aan te pas komen, liefst Wijze Vrouwen.”
“Dat is een heel moeilijke opdracht, want het mag er niet om gaan politieke tegenstanders te bestrijden, die daarin de rechtvaardiging zouden kunnen vinden voor hun opstelling: zie je wel, wij worden onderdrukt. Maar die ouderwetse strikte verdediging van vrijheid van meningsuiting loopt achter de feiten aan, gezien de gevaarlijke ontwikkelingen op internet. Uiteinde- lijk moeten rechtsregels de mensen beschermen die niet de macht hebben zichzelf te beschermen. We hebben niet voor niets een democratische staat.”