Jaargang 9 • Verschijnt tweewekelijks • Losse nummers € 4,50

‘Nee, dit is niet meer de meest Indische stad’

door | jul 16, 2024

Het authentiek Indische restaurant Garuda aan de Kneuterdijk met zijn djongossen (Indische bedienden) is opgeleukt tot gastrobar van Ron Blaauw. Om de hoek, bij de Indische boekhandel Moesson, zijn we de enige klant. Het gelijknamige tijdschrift besteedt aandacht aan het faillissement, na 63 jaar, van de jaarlijkse Tong Tong Fair, voorheen Pasar Malam, op het Malieveld. Leeft het Indisch erfgoed? In Moesson is vaak sprake van ‘in ere houden’ en ‘blijven beleven’.   

Als kind opgroeiend in de Haagse Copernicusstraat, met de klemtoon op de derde lettergreep svp, zag Wim Willems (historicus en chroniqueur bij uitstek van Den Haag) bij vriendjes thuis op de wc wel die melkflessen met water staan, de botol tjebok, hij rook de kokosolie in het haar van hun zusjes en de vreemde etensgeuren, maar hij realiseerde zich niet hoeveel Indische kinderen bij hem in de buurt woonden en op school zaten. “Kinderen praten daar niet over.” 

“Het is een cliché, maar die Indische jongens waren atletischer, konden beter tekenen, kleedden zich beter, waren populairder bij de meisjes en hadden veel voor op achterlijke jochies zoals ik die niks konden.” Later, toen hij als zoon van een metselaar op de mulo kwam met kinderen van ‘notarissen, ingenieurs en bankdirecteuren’, voelde hij ‘voortdurend en in elk opzicht’ zijn achterstand. Mijn belangstelling voor migratie komt voort uit dat mechanisme: ik wist hoe moeilijk het is je te handhaven in een nieuw en vreemd milieu.” 

Tussen 1946 en 1968 kwamen 330.000 mensen uit Indonesië naar Nederland, voor een derde van Europese herkomst, voor twee derde Europees-Aziatisch en gekleurd. Met zijn levenslange geliefde, (wijlen) Annemarie Cottaar, op zoek naar een gezamenlijk afstudeerthema, intrigeerde hen in de jaren tachtig de stelling van cultureel antropologen als Frank Bovenkerk dat deze migratie een puik voorbeeld was van geslaagde integratie. Hoe kon dat? Dat moest toch moeizaam gegaan zijn, in een berooid Nederland? vroegen zij zich af.  

“In verhouding tot andere koloniale naties heeft Nederland toen heel veel geld gestopt in de opvang van die immigranten. Er is, deels uit angst, een enorm integratieprogramma opgetuigd, van huisvesting tot arbeidsbemiddeling. ‘Alleen moesten wij alles tot de laatste cent terugbetalen,’ zeggen Indische mensen dan. Maar ik ontdekte later dat hun juist heel veel is kwijtgescholden.”   

“Materieel zijn ze dus goed opgevangen, maar mentaal niet. Ze vonden dit een koel, kil land, ‘met gesloten deuren’, zoals Tjalie Robinson over Nederland schreef. Je kwam nergens binnen. En dan die conflicten over in welke richting je aardappels moest schillen! Veel van wie men was, werd niet gezien en gehoord. Het grootste deel van hen wilde na verloop van tijd weer weg en velen gingen ook, al weerden de meeste immigratielanden toen alle halfcasts.”   

“Nee, Den Haag is niet meer de meest Indische stad van Nederland,” weet Willems. “Procentueel wel, maar in absolute aantallen wonen er meer Indische Nederlanders in Amsterdam.” Aanvankelijk streken de meesten van hen neer in Den Haag, de zogenaamde ‘weduwe van Indië’; eerst verlofgangers, voor een half jaar, en gepensioneerden, vaak al op hun vijftigste, later degenen die voorgoed wilden verhuizen naar het moederland. “Er ontwikkelde zich hier een Indische biotoop, met koloniale ministeries en handelsmaatschappijen, winkels met tropische kleding en Indische restaurants met de sfeer van ginds. Zoals Tjalie Robinson schreef: ‘Je valt in Den Haag bijna niet op’.”   

Willems werd gegrepen door het werk van Tjalie, alias Vincent Mahieu, alias Jan Boon, en schreef diens biografie. “Ik heb dat boek met de grootste passie geschreven, in drie zomers, wonderbaarlijk zoals het in mij opstuwde. Ken je dat? Ik moest eerst de hele geschiedenis van die groep kennen om het aan te durven, maar toen schreef het zich vanzelf. En zolang ik mij bezighield met Indische Nederlanders, was Tjalie altijd daar: die stem, zo eigen, zo macho, zo krachtig, bóem in je face, getuigenis afleggend over elke fase in zijn leven, vermomd of niet. Dat ik het heb aangedurfd! Ik weet niet of ik het nog zou durven, met de huidige discussies over toe-eigening.” 

Er is hem wel voor de voeten geworpen dat hij als witte man van deze hoofdpersoon af had moeten blijven. Dan hield hij zich maar vast aan het antwoord dat Lou de Jong eens gaf: “Schrijf dan zelf een boek!” “Tjalie is de unieke erflater van zijn geschiedenis en generatie, met een sterk zelfbewustzijn dat de pen voortstuwt, met een vulkanische kern: bam-bam-bam achter zijn Underwood.”  

Willems vergelijkt de betekenis van de schrijver van onder meer Piekerans van een straatslijper voor de Indische Nederlanders wel met die van Anton de Kom voor de Surinamers, al is diens boodschap anders dan bij Tjalie vervat in één boek, Wij slaven van Suriname, en kon dit opgang maken doordat het gekoppeld is aan het breed beleefde thema van slavernij, terwijl je met Tjalie uitkomt in de soms verwarrende uithoeken van het kolonialisme.  

Het erfgoed van Tjalie wordt, tamelijk defensief, beheerd door twee kleindochters van hem. Willems: “De familie runt het, met alle afschermingsmechanismen die daarbij horen.” 

In het jaar 2000 maakte het kabinet-Kok ‘Het Gebaar’ jegens de Indische Nederlanders: individuele tegemoetkomingen voor in de oorlog geleden leed en royale subsidies voor collectieve doeleinden. “Het was ongelooflijk veel geld,” zegt Willems. Er kwamen, in Den Haag natuurlijk, een Indisch Huis en een wetenschappelijk instituut. Beide gingen failliet. “Het zelf doen is een mooi idee, maar garandeert geen succes.” Alle overige Indische instellingen zijn daarna samengegaan ‘in ook weer een heel duur pand’ aan het Plein 1813. Willems ontving uit Het Gebaar een subsidie voor zijn biografie, die in 2008 verscheen. 

“Kanonnen als Adriaan van Dis, Marion Bloem, Alfred Birney blijven het Indische geluid in de literatuur en de media vertolken,” zegt hij ten slotte. “En in Den Haag Yvonne Keuls. Er is geen nieuwe generatie, op een enkele stem als Ellen Deckwitz en Gustaaf Peek na. Als ik nu Indische mensen ontmoet, zijn ze zich nauwelijks meer bewust van hun achtergrond. Ze kennen de verhalen niet, al neemt de belangstelling voor familiegeschiedenissen toe. Het percentage gemengde huwelijken is enorm, een goede graadmeter voor integratie.”

“Indisch ben je onder elkaar. Je kunt ervoor kiezen of niet. Wilders verbergt zijn Indische identiteit achter een blonde kuif, zoals Rudy Kousbroek het Oost-Indisch kampsyndroom bleef ontkennen.”

Boekhandel Moesson, Noordeinde 122, Den Haag

PROEFABONNEMENT
4 NUMMERS VOOR € 15