Het schilderij De Vaandeldrager (1636) van Rembrandt reist een jaar lang door Nederland, waarbij alle twaalf provincies worden aangedaan. Zo kunnen de belastingbetalers en kunstliefhebbers zien waarvoor de Nederlandse overheid, het Rijksmuseum, de Vereniging Rembrandt en de Vriendenloterij samen 175 miljoen euro hebben betaald. Die duurste kunstaankoop ooit kostte iedere Nederlander tien euro.
door KASPER JANSEN
Velen zien in De Vaandeldrager een soort zelfportret van Rembrandt, vanwege de gelijkenis met de schilder, die we kennen van zijn zelfportretten. Maar een echt zelfportret van het individu Rembrandt hoeft het niet te zijn. Wellicht heeft Rembrandt zijn vaandeldrager daarom een joyeuze, zelfs wat karikaturale druipsnor gegeven. Hij oogt op dit stevige schilderij (118.8 bij 96.8 cm) daardoor wat ouder en doorleefder dan we zouden verwachten van Rembrandt, die dertig was toen hij het werk vervaardigde.
Een zelfportret van Rembrandt uit hetzelfde jaar 1636 vertoont niettemin een sterke gelijkenis met De Vaandeldrager, op die snor na. De kunsthistorische kwestie – portret of tronie? – is onder Rembrandtkenners nog steeds zeer omstreden. Die snor prijkt overigens wel op een ets van een paar jaar eerder.
Maar een portret van een echte vaandeldrager is het schilderij ook zeker niet. Dat is te lezen in een nieuw boekje van verschillende auteurs met allerlei feiten en beschouwingen over deze uitzonderlijke aankoop. Het schilderij is vooral een uitbeelding van het týpe vaandeldrager. Want in zulke kledij zou niemand uit die tijd zich op straat begeven, zegt Rijksmuseumconservator Jonathan Bikker. Zijn argumentatie is overigens nogal wisselvallig.
Deze Rembrandt trekt nu als De Vaandeldrager een jaar lang door het land. Hij komt na bijna vier eeuwen op tal van plaatsen waar Rembrandt bij leven nooit is geweest. Zo logeert hij in september in de Kunstlinie in het destijds nog niet bestaande Almere. Op verzoek van de Tweede Kamer begon de tournee in mei in het Fries Museum in Leeuwarden, omdat Rembrandt op 2 juli 1634 in Sint Annaparochie is getrouwd met Saskia van Uylenburgh. Ze kwam uit een vooraanstaande familie uit Leeuwarden en was een nicht van kunsthandelaar Hendrick Uylenburgh, bij wie Rembrandt in dienst was geweest als schilder.
Het was de eerste keer dat Rembrandt zo ver buiten zijn geboortestad Leiden of zijn woonplaats Amsterdam kwam. Anders dan collega’s als Cuyp, Van Goyen, Hobbema en Ruysdael, die uit eigen waarneming weidse landschappen schilderden, was Rembrandt niet reislustig. Hij was zelfs bijzonder honkvast, ook reeds als jonge man. Treffend is het relaas van Constantijn Huygens, de secretaris van stadhouder Frederik Hendrik. Hij was een ervaren kunstkenner, een dichter en een componist, zelfs een homo universalis. In 1628 ging hij in Leiden op bezoek bij de 22-jarige Rembrandt en zijn één jaar jongere kompaan Jan Lievens; zij hadden na hun Amsterdamse leertijd bij Pieter Lastman een gezamenlijk atelier. Hij beschreef ‘onze twee schilderjongens’ als ‘de enigen die het kunnen opnemen tegen de absolute genieën onder de vele eerder genoemde grootheden’. Hij beweerde zelfs dat hij hun met die buitensporige lof nog onvoldoende recht deed.
Op één punt had de zeer bereisde Huygens echter wezenlijke kritiek op de ‘beroemde jongemannen’. Hij vond hen nogal zelfverzekerd, omdat ze het tot nog toe niet nodig vonden om een paar maanden uit te trekken voor een studiereis door Italië. ‘Dat is natuurlijk dat vleugje onverstand bij figuren die voor het overige zo geniaal zijn. Ze zouden eens kennis moeten maken met een Rafael en een Michelangelo en de moeite nemen hun ogen te laven aan de scheppingen van zovele reusachtige geesten! Hoe snel zouden ze dat alles beter kunnen en de Italianen redenen geven naar hun eigen Hollland te komen!’
Rembrandt en Lievens wierpen tegen dat zij nu in de kracht van hun jaren waren en daarvan moesten profiteren. Ze wilden geen tijd verdoen aan verre reizen. En de beste Italiaanse schilderijen vond men inmiddels al buiten Italië. Een dergelijke toewijding en volharding had Huygens nooit gezien. ‘Want waarlijk, zij buiten hun tijd uit. Het wonderlijkste is nog dat zelfs de onschuldigste genoegens van de jeugd door hen als tijdverlies worden afgedaan. Het deert hen zo weinig, dat je zou denken met bejaarden te doen te hebben die zat van jaren zijn.’
Rembrandt verliet Amsterdam hoogstzelden. Maar wat hij sinds het eind van de jaren 1630 wel graag mocht doen, was tochtjes maken ten zuiden van Amsterdam. Dat blijkt uit de talrijke etsjes die hij maakte: een portretje van een knielende schilder aan de Amstel (het schetsje is nu als een bronzen beeld te vinden naast de Riekermolen), een gezicht op Ouderkerk, een indrukwekkende molen (hij was immers de zoon van een Leidse molenaar), een wat vervallen boerderij in het groen. Bijzonder geliefd is Het bruggetje van Six (1654), dat niet gemaakt kan zijn in de buurt van Six’ buitenhuis Elsbroek bij Hillegom, want de kerktoren links is die van Ouderkerk.
Hoogst opmerkelijk is inderdaad het ouderwetse, romantische en historiserende wereldbeeld van Rembrandt. Hij had een hang naar het verleden. Van de Montelbaanstoren tegenover zijn huis aan de Jodenbreestraat tekende hij wel de archaïsche onderkant, maar niet de nieuwe opbouw van Hendrik de Keyser. Terwijl Amsterdam uitgroeide tot de belangrijkste handelsstad ter wereld, waar schepen af en aan voeren, en werd uitgebreid met de toen al internationaal bewonderde grachtengordel, werd dat alles nooit door Rembrandt geschilderd. Hij portretteerde wel de rijke Amsterdammers, maar niet hun economisch opbloeiende wereldstad. Nergens ziet men iemand in een interieur met meubels. Op de achtergrond is, anders dan bij bijvoorbeeld Rubens, achter een opgetrokken gordijn geen enkel raam te bekennen dat uitzicht biedt op de rest van de wereld. Een uitzondering was het geëtste portret van zijn vriend Jan Six, lezend voor het raam.
Anders dan zijn collegae schilderde Rembrandt uitsluitend de binnenwereld van de Gouden Eeuw, waarin naar schatting ruim vijf miljoen schilderijen werden vervaardigd. Vermeer schilderde naast zijn rijk gestoffeerde interieurs ook het intieme ‘straatje’ en het grootse Gezicht op Delft. Schilders als Cuyp, Van Goyen, Potter, Ruysdael en Hobbema maakten typisch ‘Hollandse’ schilderijen met stadsgezichten, polders, rivieren, vergezichten, bossen en woeste natuur.
Alleen het kleine Landschap met stenen brug (ca. 1638) is op die constatering een spectaculaire uitzondering: een groepje bomen met fel clair-obscur onder een duistere, dreigende lucht. Het was in 1900 de eerste aankoop van een Rembrandt door het Rijksmuseum. Bij de opening in 1885 hingen er slechts vier Rembrandts; De Nachtwacht en De Staalmeesters waren, en zijn nog steeds, bezit van de stad Amsterdam. Inmiddels ‘beheert’ het Rijksmuseum 23 Rembrandts, inclusief De Vaandeldrager, die in 2023 definitief naar Amsterdam verhuist. In totaal zijn er 42 Rembrandts in ons land; in Amerika zijn er 77.
Na de maand mei, waarin De Vaandeldrager in het Fries Museum hing en op Hemelvaartsdag een redelijk groot publiek trok, hangt het schilderij deze maand in het Utrechtse Centraal Museum, dat een vermaarde collectie ‘Caravaggisten’ heeft. Het zijn de Utrechtse schilders die, anders dan Rembrandt en Lievens, in het begin van de zeventiende eeuw wél de ‘Grand Tour’ naar Italië maakten. Daar leerden ze veel van de grote Italianen, vooral van Caravaggio, met zijn dramatische, felgekleurde schilderstijl. De Utrechters hadden als leden van het genootschap Bentvueghels in Rome een plezierig leven met veel drank en andere genoegens,
Helaas wordt het Centraal Museum nu verbouwd. De Vaandeldrager is verdwaald in de tentoonstelling De gezonde stad. Van de Caravaggisten is slechts De koppelaarster (1625) van Gerard van Honthorst te zien. In zijn soort is het een topwerk, de flamboyante ‘Utrechtse’ stijl is het absolute tegendeel van de ingetogen ‘Leidse’ stijl van de brave Rembrandt en Lievens, al waren de allervroegste Rembrandts ook erg kleurrijk. Het Caravaggisme is precies wat Huygens aan ‘onze zelfverzekerde schilderjongens’ wilde voorhouden! Het is te hopen dat de nogal monochrome Vaandeldrager ’s nachts eens uit zijn lijst stapt om deze uitbundige Honthorst te bekijken.
Rembrandt hoefde zich ook eigenlijk niet buiten Amsterdam te begeven, de wereld kwam naar hem toe. Twee keer kreeg hij bezoek van de schatrijke Florentijnse prins Cosimo III uit het bankiers- en heersersgeslacht de’ Medici. In 1667 kwam de prins tijdens een uitvoerige rondreis aan in Amsterdam met achttien man in veertien koetsen, met zes koks, bedienden en soldaten. Hij kocht allerlei schilderijen, hij bezocht de failliete Rembrandt op de Rozengracht en bestelde een zelfportret voor de galerij van zelfportretten in het Palazzo degli Uffizi, waar het nog steeds hangt. In 1679 kwam hij het persoonlijk ophalen. Huygens, die hij ook sprak, zal deze Italiaanse belangstelling voor de Hollandse schilderkunst met genoegen hebben aangezien.
Eerder, in 1653, bestelde de Siciliaan Don Antonio Ruffo bij Rembrandt drie schilderijen: Aristoteles bij de buste van Homerus (nu in New York), Alexander de Grote (verloren gegaan) en Homerus dicteert zijn verzen (nu in het Mauritshuis). De Hollands-Italiaanse rivaliteit had oude wortels.
De dichter, diplomaat en koopman Theodoor Roodenburgh schreef al in 1618: ‘Gij Amsterdam (…) overtreft Italië in al wat zij had of heeft, daar in Amsterdam de triomf nu wezenlijk leeft.’ Hij liep daarmee vooruit op de iets bescheidener Vondel, die in 1637 de nieuwe schouwburg aan de Keizersgracht van Jacob van Campen bezong: ‘Wij bootsen ’t groote Rome na in ’t kleen.’ Cosimo III had veel lof voor die schouwburg (die in 1772 overigens afbrandde).
Fascinerend is hoe dicht je bij De Vaandeldrager kunt komen. Hij is achter veiligheidsglas opgesloten in een klimaatkast. Daar staat hij, martiaal in zijn met veel technisch bravoure geschilderde, verfijnd glimmende uitdossing, en zegt met een tevreden blik: “Ja, kijk mij hier eens!”
De Vaandeldrager op tournee:
rijksmuseum.nl/vaandeldrager on tourDiverse auteurs: De Vaandeldrager van Rembrandt, € 8,50