Kwam het doordat mijn oudere broer zich twee jaar eerder op onze lagere school zo misdragen had, dat ik als zoveelste telg Metz merkte al gebrandmerkt te zijn nog voordat ik bij juf Wackl in de klas kwam? Of kwam het doordat juf Wackl zo’n schijnheilige kwezel was? In elk geval vertelde ik mijn vriendinnetje toen we naar school fietsten, dat ik van plan was die dag tijdens het bidden te gaan lopen.
Binnen een mum van tijd wisten al mijn klasgenoten wat er te gebeuren stond. Hun gefluister bij de kapstokken maakte mij plotseling zenuwachtig. Sommigen kwamen vragen of ik het écht ging doen. Door hun gluren naar mij kreeg het plan een omvang waar ik zelf van schrok. Nooit eerder had ik in het centrum van de belangstelling gestaan. Waarom bliezen ze mijn idee zo op? Zij vonden het veel belangrijker dan ik het vond. Dat maakte mij onzeker. Moest ik het plan laten varen? Maar daar klonk de bel al…

Ons lokaal liep vol, iedereen ging zitten. Juf Wackl noteerde de absenten, stond op, ging midden voor de klas staan en vouwde haar handen. Juist toen ze ‘Laat ons bidden’ wilde zeggen, zag ze hoe de braafste jongen van de klas achterstevoren in zijn bank zat. Dat hij met een ongelovige blik naar mij, in de achterste bank, staarde, kon zij niet zien. Ik dacht: kijk voor je, zak! Op deze manier vestig je de aandacht op mij. Straks voelt ze, door jouw ongehoorzaamheid, de spanning die in het lokaal hangt.
Juf riep het heilig boontje tot de orde. Boontje draaide zijn hoofd terug en vouwde zijn handen. “Laat ons bidden. Allerheiligste Vader die voor ons Uw eniggeboren Zoon…” Ik omklemde het schuine schrijfblad van mijn bank, verhief mijn zitvlak en zette zonder het plankier van de bank te laten kraken muisstil een voet in het gangpad tussen de rijen, plantte mijn andere voet ernaast en richtte mij op. Tijd om naar mijn klasgenoten te kijken had ik niet; ik moest het gezicht van de juf in de gaten houden. Ik deed een stapje naar voren en nog een. Ik kon nog wel iets verder lopen, want ik wist hoe lang Wackl ongeveer bad. Om niet over de schooltassen te struikelen, keek ik naar de vloer – en merkte toen ineens dat het al een tijdje stil was. Toch had ik geen ‘amen’ horen zeggen.
Ik tilde mijn hoofd op. Ze keek mij aan. Mijn eerste gedachte was: jij gluurt dus ook tijdens het bidden. Haar gezicht leek een masker. Nog steeds hield ze haar handen gevouwen. Ik durfde mijn blik niet van haar af te wenden en voelde tegelijkertijd alle klasgenoten roerloos naar mij kijken. Zonder geluid te maken liep ik achteruit, schoof geruisloos mijn bank weer in, vouwde mijn handen en sloot mijn ogen. Wackl bad verder alsof er geen onderbreking was geweest.
Na het ‘amen’ bleef ze mij lang aanzien en zei toen met een stem waar alle melodie uit was: “Monica Metz, nu kan ik jou nooit meer vertrouwen.” Dat deed geen pijn. Ze vertrouwde mij toch al nooit. Winst voor mij dus, want hoewel godslasterlijk slecht, kreeg ik geen straf. Toch moet ook zíj voldoening hebben gevoeld. De vloek die op onze familie rustte, was immers door mij opnieuw bevestigd!