Op het Prinseneiland in Amsterdam staan veel historische pakhuizen; het zijn nu allemaal luxe appartementen. Pakhuis Vrede was in de jaren zestig bij de Amsterdamse Kinine Fabriek in gebruik voor de opslag van drogisten- en apothekerswaren. Pa werkte er sinds kort. Het was een mooie dag en na school ging ik er langs. Pa was juist bezig met een collega de lading van een vrachtwagen het pakhuis binnen te dragen. Een paar weken later zag ik, van school thuiskomend, een stapel kartonnen dozen in het trapportaal staan, met opdrukken als Nivea, Wybert, Colgate en zo meer. Daarna stonden die dozen her en der in het woninkje verspreid; onder mijn bed dozen eau de cologne van Boldoot.
Pa zei op een zaterdagmiddag: “Loop even mee, iets wegbrengen.” Hij droeg een zware doos en ik een kleinere. We liepen de Lindenstraat uit, linksaf naar de Tweede Goudsbloemdwarsstraat. Daar hield pa stil bij een winkeltje. Toen er een klant naar buiten kwam, liep hij naar binnen en zette zijn doos op de toonbank; ik moest hetzelfde doen. Terwijl er geen woord werd gesproken, trok de winkelier de lade van de kassa open en stopte pa een paar biljetten in de hand. Onderweg naar huis gaf pa me een kwartje en zei: “Koop maar wat lekkers.”

Een paar weken later zag ik dat thuis de kartonnen dozen weg waren, ook de Boldoot onder mijn bed. Pa zat aan de tafel en trok nerveus aan een shagje; de asbak lag vol peuken. “Stom ben ik,” zei hij. “Een idioot.” Ik keek hem vragend aan. Nadat hij een slok uit een bierflesje had genomen, verzuchtte hij: “Het licht vergeten uit te doen!” Hij draaide met bevende vingers nog een shagje en zei: “Toen ik op het werk kwam, zei de baas dat toen hij opende, alle lichten brandden, en of ik wist waar de reservesleutel was. Ik had de avond ervoor nog wat dozen opgehaald en heb toen vergeten die klotelichten uit te doen. De politie is misschien al onderweg hierheen.” Hij keek verslagen voor zich uit. “Je zal je vader misschien een tijdje moeten missen.” Hij wipte nog een flesje bier open. Als er op straat geluid klonk, stond hij op en keek nerveus naar buiten.
De politie kwam niet. En toen pa de volgende dag met een kater naar zijn werk ging, kwam hij ’s avonds thuis alsof er niets aan de hand was. Tijdens mijn zondagse ronde langs de familie voor het ophalen van zakgeld zag ik de dozen met Nivea, Colgate en mijn Boldoot op de Palmgracht bij oma in het gangetje staan.
Op een zaterdag niet veel later legde pa, toen hij uit het café kwam, kameraadschappelijk zijn arm om mijn schouder en zei: “Je geloofde toch niet echt dat je vader bang voor de politie is, hè?” Ik knikte. “Luister, jongen,” zei hij. “Ik heb het uitgevogeld: die baas van me, die jat zelf. Die gaat geen slapende honden wakker maken.” Hij keek me aan en blies een blauwe rookwolk naar het plafond.