Met de brommer van Amsterdam naar Gelsenkirchen is een heel eind. Na een uur of zes sturen, soms onder een zonnetje, met een regenbui bij Arnhem en een grenscontrole waarbij de Duitsers, op zoek naar drugs, de koplamp van mijn Honda openschroefden, was ik al een eind over de grens. Maar nog lang niet in de Blumendelle, de straat waar Barbara woonde. Verstoft en verlangend naar koffie en een Strammer Max (uitsmijter) zag ik in de verte een flikkerend neonlicht dat, toen ik naderde, afkomstig bleek te zijn van een Gaststube. Er stonden auto’s geparkeerd. En naast een poel waar wat eenden dobberden, was een vrachtwagenchauffeur biervaten aan het lossen, die hij van een plank op een strookje gras liet rollen.

Ik stapte van mijn brommer en merkte dat mijn benen protesteerden. Wankelend liep ik wat heen en weer alvorens de deur van de Gaststube open te duwen. Een tiental mannen die aan een lange bar zaten, keken om, en ik waande me in een cowboyfilm waar een vreemdeling met zadelbenen en woestijnstof aan zijn laarzen een saloon binnengaat. Aan de bar schoof ik op een kruk en groette de Duitser naast me, toen die me kort aankeek. “Ein Kaffee bitte,” zei ik toen de waard mijn kant uitkeek. Minuten later vroeg ik opnieuw: “Ein Kaffee bitte.”
Op dat moment kwam de chauffeur binnen met een papier in zijn hand dat hij naast me op de bar legde. “Acht Fässer,” zei hij, waarna de waard zijn handtekening zette. “Ein Kaffee,” zei ik weer, nu de waard tegenover me stond. Die schraapte zijn keel en keek nadrukkelijk langs me heen. “Gib dem Jungen einen Kaffee,” zei de man naast me, die een sigaretje rookte en een groot glas bier voor zich had staan. “Nein,” hoorde ik de waard zeggen. “Nein, dann kommen noch mehr von solchen.” De man die het voor me had opgenomen, boog het hoofd en zweeg. Buiten klonk het geronk van een dieselmotor die aansloeg.
Ik sloot de deur achter mij en zag de bierwagen met knarsende banden over het grind de landweg opdraaien. Terwijl ik naar het contactsleuteltje in mijn broekzak viste, viel mijn oog op de acht vaten bier die op het strookje gras stonden. Mijn gevoel van machteloosheid veranderde in een mengeling van woede en wraakzucht. Ik zette de brommer bij de vaten op zijn standaard en keek om naar de Gaststube, waar die opgeschoren speknek dacht van me af te zijn. Toen kantelde ik een vat en rolde dat naar de poel; na een klein zetje gleed het in het water en zonk. Daarna volgden vat twee en drie. Toen alle acht Fässer op de bodem lagen en er onder luid geborrel grijze modder opsteeg, startte ik mijn brommer, reed de landweg op en gaf gas. Nog een kleine honderd kilometer te gaan voordat ik bij Barbara zou zijn.