Onverwacht begon Oekraïne 6 augustus een offensief in de Russische regio Koersk. Wat denkt president Volodymyr Zelensky daarmee te bereiken, en is hij geslaagd in zijn opzet?
Er is een discussie gaande of onderhandelen met Rusland een soort Chamberlainzwaktebod zou zijn en over wat Oekraïne nu eigenlijk beoogt met zijn (te dure?) Koersk-expeditie. Academisch gezien dubieus: het is ‘veiliger’ om onderhandelen verontwaardigd af te wijzen dan te zwichten met als enig alternatief: doorvechten tot het bittere eind. Onderhandelen is naar mijn mening noch immoreel noch kansloos, nu een zekere (maar tijdelijke?) symmetrie in de oorlog is bereikt. ‘Chamberlain’ is een intellectuele dooddoener, de beruchte dominotheorie is sinds een halve eeuw ook gefalsifieerd, en de komst van het atoomwapen heeft het escalatiedenken op zijn kop gezet.

Ofschoon Rusland in flagrante strijd met het internationaal recht zijn oorlog tegen Oekraïne voert en ook nog eens plaatst in het ideologische frame van de (nieuwe) Euraziatische wereldorde waar het deel van wil uitmaken en leiding aan wenst te geven, is een oplossing aan de onderhandelingstafel denkbaar. Maar niet een die het recht van de sterkste vastlegt.
Ook de Oekraïense president Volodymyr Zelensky heeft ten langen leste op 3 september in een vraaggesprek met NBC-tv toegegeven dat zijn verrassende operatie-Koersk eigenlijk vooral onderhandelingskapitaal is en geen militair doel dient, dus zo uniek is dat standpunt niet. Ik sta best kritisch ten opzichte van de Navo-uitbreiding na 1990 en kan mij voorstellen dat Rusland een zekere Finlandisering coldwar-style van buurlanden wenst, zoals ook de VS zijn veiligheidsbelang nog immer meer uit machtspolitieke dan idealistische redenen definieert. De VS hanteert een eigen Monroedoctrine (en wel meer dan dat) die geen grootmachtelijke invloed op het westelijk halfrond tolereert. Ik denk daarbij aan de (niet als hard core isolationist bekend staande) visie van de top-historicus John Lewis Gaddis (Yale University), die bepaald verder gaat dan het volgzame West-Europa. En ook aan de kritische (maar nu enigszins terugkrabbelende) historica Mary L. Sarotte, die het Navo-expansionisme in indrukwekkend archiefonderzoek heeft blootgelegd.
John Lewis Gaddis geldt als icoon van de historici, zijn boek De Koude Oorlog uit 2006 als de vorstelijke terugblik op die Koude Oorlog en het beginpunt van hoop. Het is anno 2024 ontnuchterend om te lezen hoe Gaddis een definitieve punt achter de naoorlogse politiek van confrontatie durfde te zetten. Hij kent de dekolonisering, de opkomst van het zelfbeschikkingsrecht en het herstel van rechtvaardigheid als prominente bestanddeel van de nieuwe internationale politiek een rol toe, naast het rauwe eigenbelang van staten (lees ook de Pax Americana).
Maar zijn accent is toch dat van de winnende afweging van keiharde veiligheidsbelangen en niet van het naoorlogse Europese ontspanningsinstinct. Gaddis roept – in navolging overigens van Fukuyama – de democratie en de vrije markt ‘meer dan ooit’ uit tot winnaar van de Koude Oorlog. Aan de vooravond van de val van de Muur waren de echte Europese leiders niet Margaret Thatcher en François Mitterrand, maar (de latere paus) Karol Wojtyla, Vaclav Havel, Andrej Sacharov en Lech Walesa. Zij inspireerden meer dan Helmut Schmidt en Leonid Brezjnev of Konstantin Tsjernenko, die in de huidige tijd vermoedelijk geen volgers op sociale media zouden hebben gehad.
Liever dan een punt achter de Koude Oorlog te zetten volg ik de ‘tijdloze’ analyse van MIT-hoogleraar Graham Allison (2017). The Thucydides Trap – destined for war is een abstracte en technische vergelijking van zestien (!) gevallen in de wereldgeschiedenis waarbij een hegemoniale macht werd uitgedaagd door een nieuwkomer. Dat mondde twaalf keer uit in een preventieve oorlog door de ‘oude’ hegemoon en ging vier keer goed, omdat de oude macht zich accomoderend jegens de nieuwkomer opstelde. Rusland speelt hierin overigens geen rol, het is de Pax Sinica die nu de Pax Americana dreigt af te lossen en Rusland speelt in dat grote spel een bijrol met zijn Euraziatische Unie als een tactische worst om de Pax Sinica te verleiden tot een rol als duopassagier. No way, China heeft Rusland niet nodig, Europa heeft de pech dat het Russische revanchisme dichtbij is. Hoewel Allison c.s. het veronachtzamen van idiosyncrasie van zijn zestien cases verweten kan worden, is juist die benadering mijns inziens productiever, en vooral objectiever, als methode om ‘aflossingsconflicten’ te onderzoeken. Want in die categorie valt Oekraïne wel, denk ik. Een grensconflict tussen ouderwetse invloedssferen. Volstrekt legitiem overigens om Rusland in dit conflict als de agressor te betitelen en Oekraïne als slachtoffer.
Ik worstel intussen wel met de vraag of operatie-Koersk een blunder of een meesterzet is, en of de loftuitingen van onze commandant der strijdkrachten Onno Eichelsheim (“briljante zet”) niet iets te voorbarig zijn geweest. Oekraïne heeft met ‘Koersk’ weliswaar symmetrie bereikt, ook al bezet het maar 0,0064 procent van Rusland tegenover de Russische bezetting van 20 procent Oekraïens gebied, maar van een radicaal afbreken van het Russische Donbass-offensief is na bijna twee maanden nog geen sprake. Hoe dan ook: de oorlog is nu een ruilmiddel in de hegemoniale strijd geworden – een onderbelichte zaak.