Of het nu de kortzichtigheid van de bezuinigingen is, de groeiende internationale isolatie, de omstreden politieke keuzes en de navenante verdediging van de bewindslieden, de zorgelijke bestuurskwaliteit, het kwalijke geflirt met rechtsstatelijke axioma’s, de politieke omgangsvormen: de Nederlandse politiek is in vele opzichten beschamend. Andere landen die ook met die euvels kampen, kiezen voor rodere lijnen dan de vrijblijvende meewarigheid of het quasi-serieuze meekwispelen van onze talkshows.

In België, Oostenrijk en elders hanteert men het politieke cordon sanitaire, of desnoods alleen maar duidelijke stellingname tegen de ontaarding. Dat zou een alternatief zijn voor het Nederlandse geduld. Waarom lezen we alom kritische en leuke stukjes over de kleuterklas die we in Nederland voorgeschoteld krijgen? Om eerlijk te zijn: ik ben ongerust en heb een 1933-gevoel. Mijn ernstige vraag: wanneer stopt dit? Klap op de vuurpijl: ons kabinet laat – onder instigatie van hysterische populisten – uitzoeken of het mensen met een dubbele nationaliteit ‘voor straf’ kan denaturaliseren, een evidente schending van gelijkebehandelingsgrondrechten.
We hebben een college van potentiële gewetensbezwaarden: onze ministers van Staat. Dat is een eretitel die bij uitzondering wordt toegekend aan politici of staatslieden die geen publieke functie meer vervullen. Ministers van Staat kunnen worden geraadpleegd, bijvoorbeeld bij gecompliceerde staatsrechtelijke kwesties. Denk aan het eerbiedwaardige rijtje van Herman Tjeenk Willink tot Piet Hein Donner – zie rijksoverheid.nl. Zij zouden een waarschuwende vinger kunnen heffen. De eretitel is een graadmeter voor het gezag en de staatsrechtelijke verdienste die zij in hun carrières hebben verworven. Voordeel van hun stellingname is hun politieke ‘breedte’. Hiermee is een specifiek partijbelang – en de vulgariteit van het debat – overstegen.
Na de malle vertoning van 15 november, toen het kabinet-Schoof ternauwernood ontsnapte aan de volgende crash, zou het dit college wel passen om ‘zo is het wel genoeg geweest’ te zeggen tegen de kermisklanten die het nu voor het zeggen hebben.