In zijn werk Blauwe en Rode Jeugd uit 1961 over de vooroorlogse jeugdbewegingen noemt Ger Harmsen verschillende keren de Duitse schilder Hugo Höppener, beter bekend als Fidus. Diens hier afgebeelde Lichtgebet sloeg enorm aan bij de jeugd van vele landen. Harmsen merkt op dat het bij Nederlandse oud-jeugdbewegers na dertig jaar nog altijd op een ereplaats hing. Biologisch niet geheel correct omschrijft hij het als een vrouwengestalte die de handen uitstrekt naar het licht. Höppener had het ontworpen voor het in 1912 in Hamburg gehouden Congres voor Biologische Hygiëne.
Het moet de tijdgeest hebben getroffen; er zijn maar liefst elf versies van verschenen en het was voor Höppener een ongeëvenaard succes. Pathetische kitsch ongetwijfeld, maar daarmee ook kenmerkend voor een tijdvak. In Duitsland zochten veel jongeren naar alternatieven voor de geïndustrialiseerde materialistische maatschappij. Je had er de Wandervögel, die de vrije natuur introkken, en ook verschillende profeten, die, liefst gekleed in een oudtestamentisch habijt, jongeren als discipelen rond zich schaarden.

Harmsen merkt op dat de jeugdbeweging zich in Nederland overwegend naar links ontwikkelde, maar in Duitsland zeker niet. Alleen bij onze oosterburen meende men in de lichtgebedgestalte een Germaans runenteken te ontwaren: de algizof levensboom, die kracht, bescherming en jeugd zou symboliseren. Höppener dweepte al vroeg met alternatieve levenswijzen. Hij werd een discipel van Karl Wilhelm Diefenbach, een vroege voorman van de zogeheten Lebensreform-beweging. Deze natuurmens (en niet onverdienstelijk schilder) propageerde pacifisme, vegetarisme (zijn bijnaam: de koolraapapostel) en ook het naaktlopen. Dat hij dat laatste ook in praktijk bracht, leverde hem een paar dagen gevangenisstraf op, die volgens een hardnekkige legende Höppener voor hem zou hebben uitgezeten. Waar of niet, Diefenbach gaf hem de naam Fidus, de getrouwe. Die is hij sindsdien blijven gebruiken, ook na een breuk met Diefenbach, die hem nu Infidus noemde.
Er volgde een zwerftocht langs andere leidsmannen en de meest uiteenlopende bewegingen, die dankbaar van zijn tekentalent gebruik maakten. Een schildersopleiding had hij in München doorlopen. Zijn prenten verschenen tot in de sociaaldemocratische Vorwärts en zijn afbeeldingen van blote kinderen en jongeren ook in het blad Der Eigene van de Duitse homobeweging. Naakt stond voor Höppener voor zuiverheid en antiburgerlijkheid. Voor hem betekende zuiverheid ook raszuiverheid. Deels bedekt zijn de grimmige Germanen met de opvallend holle ruggen van de Zwaardwake. In een latere versie zou een hakenkruis op hun gordel hebben geprijkt, maar ook daarzonder kunnen we al vermoeden waarheen de reis zou gaan.
Alleen waren er nog opmerkelijke tussenstations. Höppeners moeder had zich aangesloten bij de Theosofische Vereniging, en daarbij zou ook haar zoon zich zijn hele leven thuisvoelen. De antroposofie trok hem ook aan, maar de voorman daarvan, Rudolf Steiner, liet hem weten dat hij niets met hem te maken wilde hebben vanwege zijn pan-Germaanse en racistische ideeën. En dat terwijl Steiners Waldorfscholen vele jaren later nog onder vuur kwamen te liggen omdat daar het vak rassenkunde werd gegeven.
Höppener zocht intussen onderdak bij verschillende communes en geloofsgemeenschappen. De leider van een ervan in Zwitserland suggereerde dat hij ervoor kon zorgen dat door Höppener ontworpen tempels gerealiseerd zouden worden. Hij had namelijk voor door hemzelf gefantaseerde religies (hij bleef wel christen) gebouwen geschetst en minutieus uitgewerkt. Helaas, de apostel ging failliet. Steiner, bouwmeester van het Goetheanum in Zwitserland, liet geen spaan heel van Fidus’ ontwerpen. In 1907 richtte Höppener zelf een commune op in de buurt van Berlijn. Hoogst merkwaardig was een publicatie van zijn hand. In een novelle beschreef hij een ritueel waarbij jongens en meisjes naakt in paren dansten om vervolgens aan elkaars bezwete lichamen te snuffelen – en dan toch kuis te blijven. Het lijkt een sadistische tantaluskwelling, maar er was een arts in Stuttgart die beweerde dat de zweetgeur van de ander de gezondheid bevorderde en zelfs veredelend zou werken.
Het succes van Lichtgebet herhaalde zich niet meer, en na de Eerste Wereldoorlog leek het gedaan met Höppeners populariteit. Nieuwe artistieke stromingen dienden zich aan, waarachter hij de joden vermoedde. In 1932 werd hij lid van de NSDAP van Hitler. Die had wel een boosaardige Fiduskarikatuur van de paus verworven, maar in een door de kunstenaar in 1941 te zijner ere vervaardigd portret wenste de Führer zich niet te herkennen.
In vergelijking met de Hitlerportretten zoals die in het Haus der Deutschen Kunst in München werden geëxposeerd, maakte de geportretteerde hier dan ook een nogal hysterische indruk. Hitler persoonlijk verbood het te reproduceren, wat Höppener overigens nog wel stiekem deed. In een publicatie uit die tijd werd hij afgeserveerd als een van die kunstenaars die in de symbolistische periode de gezonde mens van het noordse ras met de beste bedoelingen probeerden weer te geven, maar helaas in kitsch waren afgegleden. Een vakbroeder noemde hem slachtoffer van occulte invloeden uit zijn jeugd.
Hem werd ook kwalijk genomen dat prenten van hem na de nederlaag van 1918 verslagenheid en pessimisme uitstraalden in plaats van strijdbaarheid. Toch werd hem in 1943 een ereprofessoraat toegekend, naar het schijnt op voordracht van Hitler zelf.
Even hoopte Höppener dat er eindelijk door hem ontworpen tempels gebouwd zouden worden nu er door de geallieerde bombardementen zo veel oude kerken waren verdwenen. Het is er niet van gekomen. Na het einde van het Derde Rijk zag hij zich gedwongen voor de Sovjetbezettingsmacht portretten van Lenin en Stalin te vervaardigen in ruil voor levensmiddelenkaarten. Tot zijn dood woonde hij in Woltersdorf bij Berlijn als lid van de Oost-Duitse CDU.
In 1948 is hij overleden, en vrijwel niemand wenste nog aan hem herinnerd te worden. Dat zou pas veranderen in de jaren zestig, oorspronkelijk in de Verenigde Staten. Daar werden de Fidusafbeeldingen van al die in de vrije natuur onbekommerd dartelende naakte jongeren herontdekt door de hippies, die geen weet hadden van ’s mans politieke verleden. Door linkse publicisten in Duitsland is hij nog wel genoemd als typische exponent van die merkwaardige reactionaire stromingen uit het recente verleden, maar tegenwoordig geldt zijn werk weer als expositiewaardig en zijn er ook verzamelbanden van verschenen.