Henk Westerveld uit Aalten had jarenlang een varkensbedrijf. Twintig jaar geleden hield hij ermee op. In dagblad Trouw stond deze zomer een ingezonden brief van hem en zijn vrouw Josien, waarin zij steun betuigden aan een filosoof die kritiek had op megastallen, omdat daardoor ‘de interactie tussen mens en dier’ helemaal verdwenen was. Josien: ‘Het ging mij steeds meer tegenstaan.’
‘‘Ik denk dat het ook een beetje mijn schuld was,” zegt Josien, de vrouw van Henk Westerveld. Ze heeft zich tot nog toe niet in het gesprek gemengd, maar nu geeft zij het antwoord. De vraag was waarom ze twintig jaar geleden ophielden met hun varkensbedrijf. Zomaar, van de ene op de andere dag. Terwijl de vader en opa van Henk hun hele leven boer waren, hier, op dezelfde grond in Gelderland, in het landelijke Aalten vlak bij de Duitse grens. Henk volgde zijn vader op. Niet dat hem dat ooit was gevraagd. “Mijn vader ging er gewoon vanuit dat ik in het bedrijf zou komen. Dat stond niet ter discussie.”

Henk trouwde met Josien, een boerendochter, ook uit Aalten. Twintig jaar geleden hadden ze een gemiddeld varkensbedrijf, een gezinsbedrijf, zoals er meer in Aalten zijn, met honderdvijftig zeugen (moedervarkens) en twaalfhonderd vleesvarkens. Josien: “Elke week reed er een vrachtwagen ons erf af met honderd varkens richting slachthuis. Het ging me steeds meer tegenstaan. Je geeft die varkens voer, ik zeg niet dat we een persoonlijke band met ze hadden, maar we verzorgden ze met liefde. En als ze lekker zijn vetgemest, komt die vrachtwagen, daar worden ze ingedreven en dan weet je wat er verder gebeurt. Het is misschien raar, want ik ben zelf een boerendochter, maar het ging me steeds meer tegenstaan. Dat heb ik ook vaak tegen Henk gezegd.”
Henk: “Ik had er wel begrip voor, maar ik had er zelf minder last van. Het hoort er gewoon bij. Die vleesvarkens moeten naar de slacht. De kippen die hier rondlopen, gaan ook in de pan. Ze hebben een mooi leven gehad, dan leggen ze niet meer en dan eet je ze op. Je kunt ze wel laten rondlopen tot ze doodgaan, maar waarom? Ik ben wel een dierenliefhebber, maar meer een calculerende dierenliefhebber.”
Het is een mooie dag in september. We zitten in de grote tuin, op het terrein waar vroeger het varkensbedrijf was. Er is nog 7 hectare grond over, waarop Henk mais verbouwt voor een veevoerbedrijf. Een robot maait het gras. De hond blaft verontwaardigd als het apparaat te dicht nadert.
Heeft het geweten van Josien echt de doorslag gegeven om te stoppen met het bedrijf?
Henk: “We hadden er wel veel discussie over, maar ik had ook andere zorgen. Zo’n gezinsbedrijf is behoorlijk stressvol. Je moet steeds zorgen dat je de norm haalt. Dat werd in die tijd bepaald door de hoeveelheid nakomelingen, dus het aantal biggen per zeug per jaar. Toen was dat tussen de 20 en 23 biggen. Maar je moest niet onder de 20 komen, dan was de opbrengst te laag. We hadden een gezin met vier jonge kinderen en een hoge hypotheek, Je moest steeds efficiënter werken. Ik had ons ons bedrijf inmiddels met computers gemoderniseerd, maar verdere industrialisatie ging me echt tegenstaan. En al snel werd de norm dertig nakomelingen per zeug. Tegenwoordig gaat het per kilo vlees, dus zoveel kilo vleesproductie tegen zoveel euro loonkosten. Het gaat niet meer over dieren. Het gaat alleen maar over euro’s.”
Maar toch: een boer stopt niet, en twintig jaar geleden al helemaal niet. Josien had in een bijgebouw van het huis inmiddels een goedlopende Bed & Breakfast. Zelf gingen ze zelden met het gezin op vakantie, maar de kinderen konden zich rond de boerderij prima vermaken.
Josien: “Toen kwam Henk plotseling met een advertentie waarin een accountantskantoor een medewerker vroeg met verstand van het varkensbedrijf. Dinsdags solliciteerde hij en vrijdags kwam hij thuis met de mededeling dat hij was aangenomen.”
Spijt heeft Henk nooit gehad. “Ik kijk liever vooruit. Het scheelde wel dat we hier konden blijven wonen. En ik hoefde niet meteen afscheid van de varkens te nemen. Een boer uit de buurt huurde het bedrijf voor vijf jaar, zodat ik eventueel nog op mijn beslissing kon terugkomen. Maar daar was geen sprake van. Na die vijf jaar hebben we de varkens verkocht en de stallen gesloopt. Op de vrijgekomen grond mochten we vier woningen bouwen. Daar wonen nu dus onze buren, maar die kun je tussen het groen door nauwelijks zien.”
Natuurlijk was zijn vader zwaar teleurgesteld. “Hij is er nooit helemaal overheen gekomen. Je ziet nog steeds dat een vader verwacht dat zijn zoon het bedrijf overneemt; jonge jongens, die rechtstreeks van de landbouwschool komen. Dan zeg ik: laat die jongen toch eerst de wereld verkennen. Maar dan kijken ze je een beetje wazig aan. Ze zien alleen wat ze willen zien: er is maar één groep in de wereld, dat zijn de boeren.”
“Dat geldt ook voor die hele Farmer Defence Club. Als je een gewone baan hebt, moet je overleggen met collega’s of met je baas. Boeren hoeven met niemand te overleggen. Ze hebben maar één doel voor ogen: ons bedrijf moet elk jaar groter worden. Als een adviseur zegt: ik zou het anders doen, zeggen ze: ik zoek wel een andere adviseur. Milieuproblemen bestaan niet, die zijn verzonnen. Het is echt triest: omgekeerde vlag, een rode zakdoek en miljoenen op de bank. En maar janken. Sofaboeren noem ik ze. Ik kan daar zo slecht tegen. Ze zijn niet allemaal zo, hoor. Er zijn ook boeren van gezinsbedrijven bij. Die hebben reden om zich zorgen te maken.”
Veel familieleden en vrienden zijn nog steeds boer. “Vroeger konden we nog heftig discussiëren, maar tegenwoordig houden we liever onze mond. De tegenstellingen zijn te groot. We zijn bang dat we vrienden verliezen als we echt zeggen wat we vinden.”
Westerveld gaat, samen met zijn zoons en dochter, de landbouwgrond rond zijn huis omzetten in natuurgebied. Ze gaan bomen planten en graan verbouwen op een biologische manier. Een veehouder die van dat plan hoorde, stuurde hem een appje: ‘Ben je ook al door het virus besmet?’