Een ingezonden brief in de vorm van een gedicht, dat is ongebruikelijk. Cees Nooteboom deed het in 1999. Naar aanleiding van zijn bundel Zo kon het zijn had criticus Maarten Doorman in NRC Handelsblad geschreven dat er om Nootebooms poëzie niet te lachen viel, en dat hij het ouderwetse en intussen verboden woord ziel gebruikte.
Dat was een nogal Hollandse kritiek: zolang we lachen en geen grote woorden bezigen, kunnen we hier allemaal door één deur. Maar dat liet Nooteboom zich niet zeggen. Hij schreef als antwoord het gedicht Nee, Doorman, dat tussen de ingezonden brieven in de krant kwam, en waarin hij zei dat je voor grappen inderdaad bij anderen moest zijn, en dat de criticus blijkbaar dacht de ziel te kunnen afschaffen. Welnu: ‘Ga je gang./ Ik kwam haar deze week nog vier keer tegen,/ bij Montale, Borges, Paz en Descartes.’ En díe grote jongens zou Maarten Doorman vast niet ouderwets durven noemen.

Het afgelopen voorjaar is de verzamelbundel Zo worden jaren tijd verschenen, met zeshonderd pagina’s gedichten die Cees Nooteboom (90) heeft geschreven vanaf 1955. De oprisping Nee, Doorman staat er ook in. De criticus heeft de dichter destijds op zijn ziel getrapt – alweer een bewijs dat die nog altijd bestaat.
Hoezeer Nooteboom zijn opperste best heeft gedaan uit Nederland weg te blijven (grote delen van het jaar woont hij op het Spaanse eiland Menorca), indachtig de woorden van zijn held Slauerhoff (‘In Nederland wil ik niet blijven,/ Ik zou dichtgroeien en verstijven./ Het gaat mij daar te kalm, te deftig,/ Men spreekt er langzaam, wordt nooit heftig,/ En danst nooit op het slappe koord’), op zekere dag kwamen Doorman en Nooteboom elkaar in Nederland tegen, en zoals dat gaat, ze praatten het uit, en gaan sindsdien als vrienden door het leven. Zo heeft de lieve vrede al heel wat zacht geknetter in de letteren gesmoord.
Desalniettemin! Al was het mini-polemiekje niet van hemelschokkend niveau en kunnen beide deelnemers er achteraf smakelijk om lachen, toch raakte het aan een interessant gegeven. Hooggestemde bewoordingen, eruditie en ernst worden hier te lande snel als aanstellerij aangemerkt. Maar wanneer Cees Nooteboom een buitenlandse dichter was geweest, zou hij op een geheel andere ontvangst kunnen rekenen.
Dat kun je ook goed aflezen aan de bundel Afscheid (2020), die onlangs verscheen in de tweetalige editie Despedida met de Portugese vertaling van Ana Maria Carvalho, die in 1993 ook al Nootebooms Boekenweekgeschenk Het volgende verhaal had vertaald. Op zijn 86ste schreef Nooteboom een cyclus van 33 gedichten over een steeds leger wordende wereld, en het naderende afscheid daaruit. Vanzelfsprekend heeft dat te maken met zijn leeftijd, maar ook met het coronavirus dat een paar jaar geleden voor een wereld van angst en stilte zorgde, zeker voor de kwetsbare groepen, waartoe hij behoorde. Het bijzondere van Nootebooms gedicht is het ontbreken van verdriet of een daarmee vergelijkbaar sentiment. Hij is eerder nieuwsgierig. Zoals hij lang geleden als jongeling begon te reizen en daar feitelijk nooit mee is opgehouden, zo kijkt hij ook nu om zich heen, ziet schimmen uit zijn verleden (zijn vader die in februari 1945 omkwam bij het bombardement op de Haagse wijk Bezuidenhout, andere oorlogsbeelden, gestorven vrienden), en probeert de laatste fase van zijn reis vast te leggen voordat hij zelf zal verdwijnen, en alleen de door hem geschapen vorm overblijft.
Niet om te lachen. En ja, met grote woorden. Die zijn wij geneigd te schrappen, omdat ze er pompeus bij staan. ‘Op weg tussen noodlot en lot,’ kan Nooteboom schrijven. Dat keert Ana Carvalho om: ‘transitando entre o destino e a fatalidade’, maar belangrijker nog is dat die regel in het Portugees prompt klassiek klinkt. ‘Geteld en gewogen’ schrijft Nooteboom, en dat is toch een tikje minder dan Carvalho’s ‘contar e ponderar’.
De ziel ontbreekt dit keer ook niet (alma), en in één specifiek gedicht lijkt Nooteboom alle remmen los te gooien door in dertien korte regels de woorden leven, hemel, liefde, zon, sterven, pijn, kus, verraad, hooglied, waarheid én einde op te voeren. ‘Je wilde toch leven?’ is de eerste regel. Daar maakt Carvalho, iets dramatischer, van: ‘Querias viver, não querias?’ (Jij wilde leven, wilde je dat niet?). Wel zo mooi, want op deze manier dringt de vraag die de dichter zichzelf stelt dieper tot hem door. Daarop volgt dan het antwoord: zo ja, dan moet je niet alleen de zonzijde willen, maar ook de schaduwpartijen onder ogen zien.
Het voert te ver om te zeggen dat je Nooteboom beter in vertaling kunt lezen. Wel lijkt hij zich in een andere taal comfortabeler te voelen. In het laatste gedicht uit de bundel moet de dichter zijn eigen tekst uit, daar de dood zich aandient. Dat klinkt in onze taal als volgt: ‘Hier moet het zijn,/ hier neem ik afscheid van mijn zelf/ en word dan langzaam/ niemand.’
Omdat we inmiddels weer in tijden leven zonder mondkapjes en samenscholingsverboden, schijnen deze regels enkel en alleen nog op de oudere dichter zelf te slaan. Dan maken ze overigens nog immer indruk, al was het maar doordat het gedicht hier letterlijk dicht wordt gemaakt. Het deksel op de kist.
En toch. Als Portugees is Cees zowaar nóg iets groter: ‘Deve ser aqui,/ aqui me despeço do meu eu/ e lentamente me transformo em// ninguém.’ Het werkwoord ‘worden’ is nu eenmaal een fractie vlakker dan ‘veranderen in’ waar Carvalho voor kiest. Allebei zijn het passieve werkwoorden, maar in het Portugees zie je de beweging, de transformatie van iemand naar niemand.
Het wordt hoog tijd om het aforisme van Robert Frost, dat poëzie is ‘what gets lost in translation’, te herijken. Er kan ook iets bijkomen.
Cees Nooteboom: Despedida – Poema em Tempos de
Vírus
Vertaling naar het Portugees door Ana Maria Carvalho.
Tweetalige editie.
Uitgeverij Alambique, € 15
Cees Nooteboom: Zo worden jaren tijd – Gedichten 2022-1955.
De Bezige Bij, € 49,99