Jaargang 7 • Verschijnt tweewekelijks • Losse nummers € 4,30

slenteren

door | jun 9, 2023

‘Alleen de nietsnutten weten het’

Wereldslenterdag, 19 juni, heeft geheel ten onrechte nog niet de status van Dierendag. En dat terwijl de verloren tijd het meest oplevert.       

Waarom houden dichters zo van poezen? Omdat ze een groot deel van hun tijd slapen, en dat slapen wordt vooral gebruikt om te dromen (dit is wetenschappelijk vastgesteld met behulp van elektroden op hun schedels.) Dat verklaart waarom poezen zo evenwichtig zijn, in tegenstelling tot konijnen, die niet langer dan drie minuten de ogen kunnen sluiten en aan chronische bibberitis lijden. Poezen vallen altijd op hun vier pootjes, zijn gracieus in de ruststand en bliksemsnel tijdens het jagen. Ze doen dat met een onfeilbare precisie. Luiheid als basis voor kracht, dat was het standpunt van de Belgische sinoloog en poezenliefhebber Simon Leys.

We leven volgens Leys in een ‘barbaars tijdperk’. De onttakeling van de taal is daar een van de bewijzen van. Begrippen als ‘vakantie’ en ‘ontspanning’, ooit synoniemen van leegte en vrijheid, staan inmiddels voor verplichte activiteit en gespecialiseerde industrie. Vakantie is competitie, concurrentie, status, krachtpatsen. Hoezo tennissen om het spel en niet om de punten? En wie zo dom is om zich terug te trekken, wordt beschouwd als sfeerverpester en moet voor straf baden in schuldgevoel. Actief zijn betekent leven, sporten is een essentieel onderdeel van de moderne mens, hoewel Winston Churchill al aangaf dat sport erg slecht is voor de gezondheid (hij werd 90, ondanks de talloze sigaren en vaten whisky.) Churchill kwam nooit te vroeg of te laat als hij een trein moest halen, ‘om de trein ook een kans te geven’. 

Misschien moeten we de wereld ook een kans geven om te ontsnappen aan obsessionele prestatiedrang, de behoefte aan steeds méér. ‘Uit angst niet productief genoeg te zijn is de mens zichzelf te buiten gegaan, ten koste van zijn wezen en dat van de natuur,’ schrijft de Franse auteur Denis Grozdanovitch in zijn boek over de kunst van het nietsdoen. Hij haalt een zenmeester aan die zijn leerling uitlegt dat niet spierkracht maar ademhaling belangrijk is bij het boogschieten, en dat expliciet mikken op de roos niet helpt om die te raken. Een Parijse hoogleraar filosofie heeft eens tegen zijn studenten gezegd dat ze moesten lezen, maar dan wel willekeurig, zonder programma, volgens hem de enige manier om de geest te voeden.

Oblomov, de held van de Russische schrijver Ivan Gontsjarov in diens in 1859 verschenen gelijknamige boek, staat bekend als de ultieme overbodige man, die besluit helemaal niets te doen. In de loop van de eerste vijftig pagina’s lukt het Oblomov slechts van zijn bed naar een stoel te verhuizen. In Oblomov worden vooral geen beslissingen genomen, zal niemand zich haasten of van de postbode brieven aannemen die alleen maar zorgen, en dus werk, met zich meebrengen.

In een van zijn vele essays schreef de Amerikaanse komiek Robert Benchley dat iedereen elke taak kan volbrengen als het maar niet de taak is die op dat moment van hem of haar wordt verwacht. Hoe hij dat deed? Stel, hij moest dringend een brief beantwoorden. Om dat te vergeten ging hij eerst zijn potloden slijpen, zijn boeken op alfabetische orde zetten, een paar van zijn foto’s opnieuw inlijsten en naar de kapper om daarna, terloops, bijna per ongeluk, die brief te schrijven. 

Een authentieke luiaard krijgt soms meer voor elkaar dan een opgefokt en ambitieus type. Hij moet vooral de indruk wekken met van alles bezig te zijn. Ook voor zichzelf, aangezien luiheid niets voorstelt als er geen berg werk voor je ligt. Het is helemaal niet leuk om niets te doen als je niets te doen hebt. Tijd verliezen is volgens Denis Grozdanovitch niet voor niets een echte bezigheid, en nog wel een van de vermoeiendste. ‘De luiheid is net een kus, om aangenaam te zijn moet hij gestolen worden.’ 

In het oude China werd de noodzaak om wat dan ook te bewijzen totaal belachelijk gevonden. Schuldgevoel kenden ze niet, in tegenstelling tot de joods-christelijke cultuur die aan een chronisch slecht geweten lijdt. Het taoïsme is bij uitstek geschikt voor mensen die de kunst van het nietsdoen willen verfijnen. Simon Leys heeft de excentrieke Chinese schrijver Wang Hui-chih vertaald, die in de vijfde eeuw een anekdote op papier zette over de vraag of de reis of het doel bereiken belangrijker was. Wang wil in een bootje een onaangekondigd bezoek brengen aan zijn vriend Tai, die een eind verderop aan een kanaal woont. Na een extatische nacht onder de volle maan te hebben gevaren, tussen twee besneeuwde oevers, komt Wang eindelijk aan bij Tai. Maar in plaats van uit te stappen geeft hij de bootsman opdracht terug te keren. Op de vraag waarom gaf Wang als antwoord: “Ik ben hier gekomen uit inspiratie. Nu die inspiratie is verzadigd, kan ik net zo goed naar huis gaan. Waarom zou ik Tai wekken?” 

Leys is ervan overtuigd: het is de verloren tijd die het meest oplevert, het inslaan van paden die nergens naartoe (lijken te) leiden bijvoorbeeld, of het gadeslaan van een vlucht ganzen. In zijn An Apology for Idlers (1877) schrijft Robert Louis Stevenson de hyperactiviteit van ‘drukbezette mensen’ toe aan een gebrek aan vitaliteit: ‘Het zijn levende doden die alleen maar beseffen dat ze bestaan in de mate dat ze een miserabel professioneel baantje vervullen.’ Alleen de nietsnutten weten volgens Stevenson hoe je je moet overgeven aan het stimulerend toeval en je talenten ‘om niet’ inzetten. De druk-druk-druklieden daarentegen missen elke vorm van nieuwsgierigheid, omdat ze niet lui weten te zijn. ‘Hun natuur is daarvoor niet genereus genoeg.’ 

Wat schrijft de Duitse filosoof Peter Sloterdijk over luiheid? Ideaal zou zijn als ‘de zichzelf bewijzende mens’ vervangen kon worden ‘door het tevreden individu dat niets anders wenst dan wat hij al heeft en over een discipline beschikt die voldoende radicaal is om de valkuilen van de niet vervulde verlangens te ontlopen en voldoende spontaan is om niet gefrustreerd te raken, en die een niet-gewelddadige verhouding met de werkelijkheid weet te onderhouden om zo de nervositeit van actieve 

interventie te kunnen vervangen door de moed van het laissez-faire…’

Nietsdoen om te interveniëren, te verbeteren, rechtvaardiger te maken, omdat het op de lange duur toch niets uitmaakt, zou een taoïst (of een cynicus) zeggen. Rustig op de bank wegdommelen zonder te denken aan denken, is niet velen in het Westen gegeven ­– dat weet Sloterdijk ook wel.

PROEFABONNEMENT
4 NUMMERS VOOR € 15