‘Zij laat haar lachje van daarstraks horen, en zwijgt dan, ineengedoken in de rietzetel,’ lees ik in de prachtige korte roman De Metsiers van Hugo Claus uit 1948. Simon Vestdijk noemde het boek ‘waarlijk subliem’, maar mij gaat het om het woord rietzetel. In Nederland zouden we zeggen rieten stoel, maar Vlamingen willen nog wel eens het bijvoeglijk naamwoord vastplakken aan het zelfstandig naamwoord, net als in kortverhaal en kortfilm.
Er zijn veel overeenkomsten, maar ook aardig wat verschillen tussen het Zuid-Nederlands of Vlaams (in feite een verzameling dialecten) en het Noord-Nederlands. Zo is ‘gij’ het algemene persoonlijk voornaamwoord voor de tweede persoon enkelvoud, terwijl we in het noorden altijd moeten kiezen tussen jij en u, en ‘gij’ als overdreven beleefd wordt beschouwd en bijna alleen in ironische zin kan worden gebruikt. Sommige Nederlandse woorden, zoals sappelen en kinnesinne, zijn ten zuiden van Baarle-Nassau onbekend, terwijl typisch Vlaamse woorden als ajuin (ui) en noen (middag) in het noorden misschien wel bekend zijn, maar niet worden gebruikt.

Uit verzet tegen het Frans is een aantal purismen in het Vlaams gevormd, zoals droogzwierder (centrifuge) en geldbeugel (portemonnee), maar aan de andere kant zijn er ook Franse woorden overgenomen, zoals ambetant (vervelend, irritant) van het Franse embêtant en nonkel (oom) van oncle.
Wat betreft uitdrukkingen zijn er ook nogal wat verschillen. In Vlaanderen kun je bijvoorbeeld zeggen dat ergens de hond gebonden ligt, wat betekent dat daar het knelpunt zit. Waar de Noord-Nederlandse wassen neus voor staat, is voor Vlamingen dan weer een raadsel.
Aardig zijn ook die gevallen waarin één en dezelfde uitdrukking in het zuiden een andere betekenis heeft dan in het noorden. Zo staat ‘met twee woorden spreken’ in Nederland voor beleefdheid, terwijl het in Vlaanderen betekent: een voorbehoud maken, een slag om de arm houden.