Maarten van Roozendaal heeft het gered. Als er tien jaar na je overlijden nog steeds aandacht aan dat feit besteed wordt in het huidige tijdsgewricht, dan heb je diepe sporen nagelaten. In elk geval in bepaalde kringen – niet zijnde de Top 2000 – ben je dan hard op weg naar eeuwige roem.
En alles zat Maarten van Roozendaal tegen, althans zo leek het, althans tot 1993 toen we elkaar ontmoetten. Toen hij al 31 was – dan ben je bijna bejaard als starter in het hitwezen – veranderde zijn lot en werd ik voor het eerst met zijn naam en songs geconfronteerd.

Aanvankelijk nogal tegen mijn zin, eerlijk is eerlijk. Ik was muziekuitgever/platenbaas annex a&r-man (artist & repertoire) en deed in alle genres, van hardrock tot Koos Alberts, Kadanz, Stef Bos, Hans de Booij en Het Goede Doel.
Als ik aan den einder maar toegang tot het hitwezen zag, het doel waarnaar je hoort te streven in die functie (als je wilt overleven tenminste), dan was ik geïnteresseerd in een singer-songwriter. Ik was de Loe Lap van het hitwezen, zeg maar.
Altijd als ik succes rook en een hit of twee in het verschiet zag, maakte ik een deal. Van Roozendaal voldeed bepaald niet aan mijn eigen voorwaarden. Integendeel.
Robert Cellen – Van Roozendaals toenmalige manager honoris causa/fan van het eerste uur wat mij betreft – achtervolgde mij, zeg maar, met Maarten van Roozendaal. Met briefjes, demo’s, bezoeken. Ik luisterde, plichtsgetrouw. Je weet nooit. Nota bene: minstens 99 van de honderd keer is dat luisteren vergeefs. Dat is het lot van een platenbaas annex a&r-manager, die het aangeboden materiaal beoordeelt, weegt en beslist.
Ik hoorde een merkwaardige stem, van een zanger die eigenlijk geen echte zanger is, en ik hoorde een contrabas. Maar Bob Dylan kan ook niet zingen, zeg ik dan altijd! Wel hoorde ik songs opgenomen met een ZKB (Zeer Kleine Bezetting), namelijk met slechts Kim Soepnel op contrabas. Meer niet. Maar wel hoorde ik geweldige teksten. Snikken en grimlachjes. Sinds Piet Paaltjens (en Tol Hansse, tot op zekere hoogte) niet meer gehoord.
En na een aantal malen luisteren gaf ik mij gewonnen. Toegegeven: nadat ik mijn eigen spelregels opzij had moeten schuiven in het belang van onze moedertaal, van land en volk zeg maar.
Ik maakte een contract als platenbaas, maar vooral als muziekuitgever met Maarten van Roozendaal. Vervolgens: niks demo’s, zo moest het uitgebracht worden. Weer gaf ik toe. En zo kwam om te beginnen Nacht uit, de kortste elpee-titel ooit, met de kortste songtitels ooit.
Alles leek Van Roozendaal tegen te hebben. Zijn stem: niet mooi, maar onvergetelijk. Zijn uiterlijk: net zo slungelachtig als Jacques Brel en Tol Hansse, die aanvankelijk ook niemand wilde hebben, totdat ik Big City hoorde en Ome Jaap z’n neus is blauw.
Ik zag en zie overeenkomsten met Tol Hansse, een andere laatbloeier, die het ook heeft gered. Net zo’n dwarse man. Ook afkomstig uit het noorden van Noord-Holland, ook gedronken uit de heilige bron van Heiloo, ook een stevige roker, ook dorstig, en ook met fantastische teksten, net als Maarten van Roozendaal. Heiloo heet niet voor niets een van de songs op ons eerste album Nacht.
Al met al, terugblikkend in 2023, pensionado zijnde, reformado zeggen ze hier in het Portugees – ben ik zeer tevreden over mezelf en mijn beslissing om Maarten van Roozendaals songs uit te brengen.